ECLI:NL:CRVB:2021:1009

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 april 2021
Publicatiedatum
3 mei 2021
Zaaknummer
19/4698 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens onvoldoende procesbelang in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellanten, die sinds 7 december 2012 bijstand ontvingen van het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen, hebben hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het college dat hen verplichtte om financiële gegevens te overleggen met betrekking tot hun vrijwilligerswerk. De rechtbank had het beroep van appellanten tegen dit besluit ongegrond verklaard.

De Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat appellanten de gevraagde financiële gegevens tijdig hebben overgelegd en dat de opgelegde verplichtingen geen financiële consequenties voor hen hebben gehad. De beroepsgrond van appellanten dat de verplichtingen als een sanctie moeten worden gezien, werd door de Raad als louter principieel van aard beschouwd. Ook het betoog dat het college in strijd met de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft gehandeld door telkens een schriftelijke machtiging te vragen, werd als principieel afgewezen.

De Raad concludeerde dat appellanten onvoldoende procesbelang hadden bij een beoordeling van hun hoger beroep, aangezien het resultaat dat zij nastreefden niet daadwerkelijk kon worden bereikt. Daarom werd het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak werd gedaan door A.M. Overbeeke, in tegenwoordigheid van griffier J.B. Beerens, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

19.4698 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 15 oktober 2019, 19/1280 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante) te [woonplaats] (appellanten)
het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen (college)
Datum uitspraak: 28 april 2021
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. A.C.S. Grégoire hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. Grégoire heeft vragen van de Raad beantwoord, waarop het college heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaak 19/4697 PW, plaatsgevonden op 16 maart 2021. Namens appellanten is verschenen mr. Grégoire. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.J.M. Roestenberg. In de zaak 19/4697 PW wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellanten ontvingen vanaf 7 december 2012 bijstand van het college, laatstelijk ingevolge de Participatiewet naar de norm voor gehuwden.
1.2.
Op 23 november 2018 hebben appellanten bij het college contracten ingeleverd waaruit blijkt dat zij het schooljaar 2018-2019 van maandag tot en met donderdag van 11.00 uur tot 14.15 uur vrijwilligerswerk verrichten op een basisschool. Op 27 november 2018 hebben appellanten telefonisch doorgegeven dat zij hiervoor een vrijwilligersvergoeding ontvangen.
1.3.
Bij besluit van 27 november 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 2 april 2019 (bestreden besluit), heeft het college appellanten toestemming verleend om in het schooljaar 2018/2019 vrijwilligerswerk te verrichten. Appellanten mogen maximaal € 150,- per maand van de vrijwilligersvergoeding houden. Deze vrijlating geldt tot een maximum van € 1.500,- per jaar, daarboven wordt de vergoeding als inkomen aangemerkt.
Het college heeft appellanten de verplichting opgelegd om maandelijks een mutatieformulier in te leveren waarop de hoogte van de in de voorgaande maand ontvangen vrijwilligersvergoeding moet worden ingevuld. Verder dienen zij maandelijks een specificatie in te leveren waaruit blijkt hoe hoog de vrijwilligersvergoeding in de voorliggende maand was. In plaats hiervan kunnen appellanten ook afschriften inleveren van al hun bankrekeningen over de voorliggende maand.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat voor appellanten de inlichtingenverplichting geldt en dat de bij de besluitvorming opgelegde verplichtingen hiervan een nadere specificering zijn. Van (dreiging met) een sanctie is geen sprake.
3. In hoger beroep hebben appellanten zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad ziet zich, ambtshalve, gesteld voor de vraag of appellanten voldoende procesbelang hebben bij een beoordeling van hun hoger beroep. Voor het antwoord op de vraag of een betrokkene voldoende procesbelang heeft, is volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 29 januari 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BC3264) bepalend of het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang.
4.2.
Vaststaat dat appellanten gedurende het schooljaar 2018/2019 de gevraagde financiële gegevens steeds tijdig hebben overgelegd en dat de bij de besluitvorming opgelegde nadere verplichtingen geen (financiële) consequenties hebben gehad. De beroepsgrond dat de opgelegde verplichtingen en voorwaarden in wezen als een sanctie moeten worden gezien, is dan ook louter principieel van aard.
4.3.
Ook het in hoger beroep gehandhaafde betoog dat het college heeft gehandeld in strijd met artikel 2:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) door aan de gemachtigde - in iedere zaak van appellanten opnieuw - een schriftelijke machtiging te vragen, is louter principieel van aard. Op grond van artikel 2:1, tweede lid, van de Awb is het bestuursorgaan bevoegd van een gemachtigde een schriftelijke machtiging te verlangen. Niet in geding is dat de machtiging tijdig is overgelegd. Hierin is dus evenmin een procesbelang gelegen.
4.4.
In hetgeen appellanten hebben aangevoerd is geen procesbelang gelegen als bedoeld in 4.1. Dit betekent dat het hoger beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door A.M. Overbeeke, in tegenwoordigheid van J.B. Beerens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 april 2021.
(getekend) A.M. Overbeeke
(getekend) J.B. Beerens