ECLI:NL:CRVB:2021:1003
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en vermoeidheidsklachten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 april 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uwv om een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die in België als buschauffeur werkte, had zich in 2011 ziek gemeld en ontving sindsdien een invaliditeitspensioen. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering, die door het Uwv werd afgewezen op basis van een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%, heeft appellant bezwaar gemaakt. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging.
De Raad beoordeelde of het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant op de datum in geding, 13 september 2013, minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De verzekeringsarts had in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) rekening gehouden met de beperkingen van appellant, maar geen urenbeperking aangenomen in verband met vermoeidheidsklachten. De Raad concludeerde dat de verzekeringsarts voldoende gemotiveerd had dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellant. De rechtbank had terecht geoordeeld dat er geen aanleiding was voor het aannemen van een urenbeperking en dat de verzekeringsarts voldoende rekening had gehouden met de beperkingen van appellant.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak werd openbaar gedaan op 28 april 2021.