ECLI:NL:CRVB:2021:1002

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 april 2021
Publicatiedatum
30 april 2021
Zaaknummer
19/1422 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning WGA-vervolguitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 april 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de toekenning van een WGA-vervolguitkering. Appellant, die zich op 3 juni 2013 ziek meldde vanwege psychische klachten, had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen. Het Uwv had de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 62,56% en later, na een nieuw medisch onderzoek, op 69,20%. Appellant betwistte deze beoordeling en voerde aan dat zijn psychische klachten en tinnitus niet adequaat waren meegenomen in de beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid.

De rechtbank Amsterdam had eerder de beslissing van het Uwv bekrachtigd, waarbij werd gesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. In hoger beroep herhaalde appellant zijn bezwaren en voegde hij nieuwe informatie toe van zijn behandelend psycholoog, die stelde dat appellant volledig arbeidsongeschikt was. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de verzekeringsartsen van het Uwv voldoende zorgvuldig te werk waren gegaan en dat hun conclusies goed gemotiveerd waren. De Raad bevestigde dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellant en dat er geen nieuwe medische informatie was die de eerdere conclusies van de verzekeringsartsen zou ondermijnen.

De Raad concludeerde dat het Uwv terecht de WGA-vervolguitkering had toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheid van 69,20% en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

19 1422 WIA

Datum uitspraak: 28 april 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
15 februari 2019, 18/4811 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (Frankrijk) (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via videobellen plaatsgevonden op 17 maart 2021. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Ananbahadoer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, laatstelijk werkzaam als directeur, heeft zich vanuit een werkloosheidssituatie op 3 juni 2013 vanwege psychische klachten ziek gemeld. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 20 april 2015 aan appellant met ingang van 1 juni 2015 een loongerelateerde WGA‑uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 62,56% en het einde van de loongerelateerde periode op 30 november 2017. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 19 augustus 2015 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 29 september 2016 (ECLI:NL:RBGEL:2016:5167) heeft de rechtbank het door appellant tegen het besluit van 19 augustus 2015 ingestelde beroep gegrond verklaard en het Uwv opdracht gegeven een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van de uitspraak. Bij besluit van 28 februari 2017 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 19 augustus 2015 wederom ongegrond verklaard. Appellant heeft tegen dit besluit beroep in gesteld. De rechtbank heeft verzekeringsarts R. Grob-Braber, verbonden aan DC Expertise Centrum, als deskundige benoemd. In het door haar uitgebrachte rapport van 9 oktober 2017 heeft deze deskundige ingestemd met de vaststelling van de belastbaarheid van appellant door het Uwv, geldend per 1 juni 2015. De rechtbank heeft de deskundige gevolgd en de medische grondslag van het besluit onderschreven. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de voor appellant geselecteerde functies geschikt voor hem zijn. Vervolgens heeft de rechtbank bij uitspraak van 13 juni 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:4106) het beroep tegen het besluit van 28 februari 2017 ongegrond verklaard.
1.2.
Bij brief van 10 juli 2017 heeft appellant zich toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. Omdat appellant inmiddels in Frankrijk verbleef, heeft het Uwv met hem afgesproken dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek in januari 2018 in Nederland zou plaatsvinden. Vanwege miscommunicatie tussen het Uwv en het verzekeringsorgaan in Frankrijk, heeft het Franse orgaan op 1 december 2017 onderzoek verricht en heeft het een E 213-formulier met de bevindingen van de Franse verzekeringsarts aan het Uwv toegezonden. Vervolgens heeft in Nederland ook een verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden. Appellant is op
5 december 2017 op het spreekuur van de verzekeringsarts geweest. Op verzoek van de verzekeringsarts heeft er een expertise plaatsgevonden, verricht door psychiater C. Scheele, verbonden aan Psyon. Zij heeft op 1 februari 2018 rapport uitgebracht. De verzekeringsarts heeft, op basis van de bevindingen uit het expertiserapport en op basis van eigen onderzoek, op 5 februari 2018 een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Een arbeidsdeskundige heeft met de FML functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 69,20%. Het Uwv heeft bij besluit 14 februari 2018 vastgesteld dat appellant vanaf 27 augustus 2017 minder arbeidsgeschikt is dan voorheen en heeft de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 69,20%.
1.3.
Bij besluit van 21 juni 2018 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 14 februari 2018, onder verwijzing naar een rapport van 15 juni 2018 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, gegrond verklaard in die zin dat vanwege de beëindiging van de loongerelateerde WGA-uitkering op 30 november 2017, per 1 december 2017 een WGA-vervolguitkering is toegekend in de arbeidsongeschiktheidsklasse 65 tot 80%. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de door de primaire verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid onderschreven.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de verzekeringsartsen van het Uwv op voldoende zorgvuldige wijze hun medisch onderzoek hebben verricht en ziet geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsartsen vastgestelde beperkingen. Met betrekking tot de psychische klachten heeft de rechtbank geoordeeld dat met de rapportage van de psychiater van Psyon voldoende is gemotiveerd waarom wordt afgeweken van de diagnoses die zijn gesteld door de behandelend psychologen. Op basis van deze psychiatrische expertise hebben de verzekeringsartsen inzichtelijk gemotiveerd welke beperkingen dienen te worden aangenomen. Ook zijn de klachten van tinnitus meegewogen in de beoordeling. Appellant heeft geen nieuwe medische informatie ingebracht waaruit blijkt dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn beperkingen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bestreden besluit op een juiste medische grondslag berust en dat appellant medisch gezien in staat moet worden geacht de geselecteerde functies te vervullen. Het Uwv heeft op juiste gronden met ingang van
1 december 2017 aan appellant een WGA-vervolguitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 69,20%.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn psychische klachten en zijn klachten van tinnitus zijn onderschat. Appellant heeft gewezen op de conclusies van de Franse verzekeringsarts die heeft geconcludeerd dat appellant vanwege een depressie niet kan werken en dat geen verbetering van de huidige gezondheidssituatie mogelijk is. Onvoldoende gemotiveerd is waarom de verzekeringsartsen van het Uwv hiervan zijn afgeweken. De psychiatrische expertise door Psyon op verzoek van de verzekeringsartsen laat qua betrouwbaarheid en zorgvuldigheid ernstig te wensen over, onder meer omdat de psychiater geen informatie heeft opgevraagd bij de behandelend psycholoog L.C. van Eik. Ten onrechte zijn de verzekeringsartsen bij het vaststellen van de beperkingen uitgegaan van de diagnose aanpassingsstoornis zoals uit de expertise naar voren komt. Appellant heeft gewezen op de informatie van de behandelend sector waaruit blijkt dat bij hem sprake is van een depressieve stoornis, matig-ernstig met suicidaliteit. Ter ondersteuning van dit standpunt heeft appellant een brief van 15 oktober 2019 van behandelend psycholoog L.C. Van Eik ingezonden, die vermeldt dat appellant minimaal aan vijf symptomen van een depressive stoornis voldoet en dat de diagnose aanpassingsstoornis door de psychiater van Psyon een grove onderdiagnostisering is. Ook blijkt uit het deskundigenrapport van Grob-Braber van 9 oktober 2017, dat op verzoek van de rechtbank in de eerdere beroepsprocedure is uitgebracht, dat zijn gezondheid na juni 2015 is verslechterd. Tot slot is ten onrechte geen rekening gehouden met de tinnitusklachten bij het vaststellen van de beperkingen. Appellant acht zich volledig arbeidsongeschikt.
3.2.
Het Uwv heeft met een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep gereageerd op de gronden en op de brief van psycholoog Van Eik en heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is of het Uwv terecht aan appellant per 1 december 2017 een WGA-vervolguitkering heeft toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 69,20%. Deze vraag wordt bevestigend beantwoord. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat er geen reden is om te twijfelen aan de conclusies daarvan. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen van het Uwv blijkt dat dit onderzoek is gebaseerd op dossierstudie, anamnese, psychisch onderzoek en informatie van de behandelend sector. Vanwege de melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid vanaf de tweede helft van 2015 en de bevindingen in het, op verzoek van de rechtbank in een eerdere beroepsprocedure uitgebracht deskundigenrapport van DC Expertise Centrum, heeft de verzekeringsarts expertise laten verrichten door psychiater C. Scheele, verbonden aan Psyon. Psychiater Scheele heeft een gedegen onderzoek verricht, waarbij zij de medische voorgeschiedenis en informatie van de behandelend sector heeft bestudeerd, en psychiatrisch onderzoek heeft verricht. De conclusies uit dit onderzoek zijn voorzien van inzichtelijke motiveringen. In het rapport heeft psychiater Scheele uiteengezet dat het onderzoek diverse inconsistenties vertoonde en dat de klachtenpresentatie op meerdere punten atypisch is en niet passend is bij de bekende pathofysiologische patronen binnen de psychiatrie. Dit is ondersteund door een verhoogde score op een symptoomvalidatietest waardoor de klachten niet zonder meer vertaald mogen worden naar een psychiatrische stoornis. De door de behandelaar gehanteerde diagnose van persisterende depressie heeft de psychiater bij haar onderzoek niet kunnen bevestigen. De gepresenteerde klachten zijn vooral te interpreteren in het licht van aanpassingsproblematiek aan de huidige complexe sociale situatie. In termen van DSM-classificatie is sprake van een ongespecificeerde aanpassingsstoornis. Gezien de inzichtelijke conclusies van psychiater Scheele hebben de verzekeringsartsen van het Uwv bij het vaststellen van de belastbaarheid van appellant gewicht mogen toekennen aan het expertiserapport. Daarbij heeft de verzekeringsarts in het rapport van 5 februari 2018 uitgebreid de medische en verzekeringsgeneeskundige voorgeschiedenis beschreven en appellant op 5 december 2017 psychisch onderzocht. Hij stelt vast dat ook het huidige onderzoek niet wijst in de richting van ernstige psychpathologie en in die zin niet afwijkt van wat eerder is vastgesteld. Op basis van eigen onderzoek en de psychiatrische expertise heeft de verzekeringsarts voldoende gemotiveerd uiteengezet dat ten opzichte van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling per 1 juni 2015 geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deze conclusie onderschreven. Met dit gemotiveerde standpunt hebben de verzekeringsartsen mogen afwijken van het standpunt van de Franse verzekeringsarts dat appellant gelet op zijn klachten niet kan werken. Daarnaast heeft de rechtbank terecht overwogen dat de verzekeringsartsen van het Uwv niet gebonden zijn aan het oordeel van de Franse verzekeringsarts, omdat zij een ander wettelijk systeem hanteren voor het beoordelen van de arbeidsongeschiktheid.
4.3.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. Op de door appellant in hoger beroep overgelegde brief van 15 oktober 2019 van behandelend psycholoog Van Eik is de verzekeringarts bezwaar en beroep in het rapport van 6 december 2019 ingegaan. Hij stelt dat het feit dat zij het niet eens is met de diagnose van psychiater Scheele niet doorslaggevend is, omdat het gaat om objectiveerbare beperkingen en ook een bepaalde diagnose niet automatisch 1 op 1 tot bepaalde beperkingen leidt. Bij het onderzoek van Scheele en het eigen onderzoek van de primaire verzekeringsarts zijn geen concrete aanwijzingen gevonden dat sprake was van meer beperkingen, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze conclusie is navolgbaar. Dat in de FML ten onrechte geen rekening is gehouden met de klachten van tinnitus, slaagt evenmin. Zonder af te doen aan de door hem ervaren klachten van tinnitus, heeft appellant hierover geen medische stukken ingebracht op grond waarvan getwijfeld moet worden aan de juistheid van het standpunt van de verzekeringsartsen dat sprake is van een hinderlijke klacht die bij appellant niet gepaard gaat met specifieke beperkingen. Uit het voorgaande volgt dat de medische grondslag van het bestreden besluit dient te worden onderschreven.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de FML zijn de aan de schatting ten grondslag liggende functies in verzekeringsgeneeskundig opzicht passend te achten. De arbeidsdeskundige heeft voldoende overtuigend gemotiveerd dat de bij de schatting geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn en binnen het bereik van appellant liggen. De signaleringen in de geselecteerde functies zijn door de arbeidsdeskundige in de Resultaat functiebeoordeling van 8 februari 2018 naar behoren gemotiveerd.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van H. Spaargaren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 april 2021.
(getekend) E. Dijt
(getekend) H. Spaargaren