ECLI:NL:CRVB:2021:1002
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning WGA-vervolguitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medisch onderzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 april 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de toekenning van een WGA-vervolguitkering. Appellant, die zich op 3 juni 2013 ziek meldde vanwege psychische klachten, had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen. Het Uwv had de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 62,56% en later, na een nieuw medisch onderzoek, op 69,20%. Appellant betwistte deze beoordeling en voerde aan dat zijn psychische klachten en tinnitus niet adequaat waren meegenomen in de beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid.
De rechtbank Amsterdam had eerder de beslissing van het Uwv bekrachtigd, waarbij werd gesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. In hoger beroep herhaalde appellant zijn bezwaren en voegde hij nieuwe informatie toe van zijn behandelend psycholoog, die stelde dat appellant volledig arbeidsongeschikt was. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de verzekeringsartsen van het Uwv voldoende zorgvuldig te werk waren gegaan en dat hun conclusies goed gemotiveerd waren. De Raad bevestigde dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellant en dat er geen nieuwe medische informatie was die de eerdere conclusies van de verzekeringsartsen zou ondermijnen.
De Raad concludeerde dat het Uwv terecht de WGA-vervolguitkering had toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheid van 69,20% en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.