ECLI:NL:CRVB:2020:998
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning WIA-vervolguitkering na herbeoordeling arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 april 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, die tot 2 november 2014 werkzaam was als business unit manager, had een WGA-uitkering ontvangen op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) vanwege 100% arbeidsongeschiktheid. Na een herbeoordeling door het Uwv, waarbij appellant op 14 juni 2016 door een verzekeringsarts werd onderzocht, werd vastgesteld dat hij per 10 juni 2017 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit leidde tot een bestreden besluit van het Uwv, waarin het bezwaar van appellant ongegrond werd verklaard.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, maar in hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld dat het bestreden besluit 1 onrechtmatig was. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv na een nieuw onderzoek op 30 september 2019 een vervolguitkering op grond van de WIA heeft toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid op 76,76% werd vastgesteld. De Raad oordeelde dat de FML van 4 juli 2019 voldoende rekening hield met de beperkingen van appellant en dat de geschiktheid van de geselecteerde functies afdoende was gemotiveerd.
De Raad heeft het hoger beroep van appellant gegrond verklaard, de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant. De totale kosten werden begroot op € 2.654,56, inclusief reiskosten en griffierecht. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid en de noodzaak voor het Uwv om adequaat te motiveren waarom bepaalde beperkingen al dan niet worden erkend.