Uitspraak
18.6321 WSF
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 april 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellante, die geen recht had op studiefinanciering, had een OV-schuld opgebouwd omdat zij niet officieel stond ingeschreven bij een onderwijsinstelling. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap had vastgesteld dat appellante vanaf september 2017 geen recht had op studiefinanciering en had haar een OV-schuld opgelegd. Appellante heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat de OV-schuld niet aan haar kon worden toegerekend, omdat zij niet was uitgeschreven maar niet opnieuw was ingeschreven.
De Raad oordeelde dat de appellante, door niet te voldoen aan de inschrijvingsvoorwaarden, geen recht had op studiefinanciering. De wetgeving vereist dat studenten tijdig voldoen aan de inschrijvingsvoorwaarden om recht te hebben op studiefinanciering, waaronder een reisproduct. De Raad bevestigde dat de OV-schuld voortvloeit uit de wetgeving en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de regels rechtvaardigden. De rechtbank had terecht geoordeeld dat appellante verantwoordelijk was voor haar inschrijving en dat zij zich voldoende had moeten informeren over haar situatie.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.