ECLI:NL:CRVB:2020:961
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de Wet WIA na herhaalde gronden in hoger beroep
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond had verklaard. Appellante, die als apothekersassistente werkte, had zich ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten en ontving verschillende uitkeringen. Het Uwv weigerde haar een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de beperkingen van appellante juist waren vastgesteld. Appellante herhaalde in hoger beroep haar gronden, met name dat onvoldoende rekening was gehouden met haar concentratie- en geheugenproblematiek en dat er een verdergaande urenbeperking moest worden aangenomen. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de medische informatie die appellante had ingebracht geen aanleiding gaf om te twijfelen aan het medisch oordeel van het Uwv. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak.