ECLI:NL:CRVB:2020:96
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 januari 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv om hem geen WIA-uitkering toe te kennen. Het Uwv had de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant vastgesteld op minder dan 35% met ingang van 6 juni 2016. Appellant, die zich had ziek gemeld wegens psychische klachten na een geweldsincident, betwistte deze beoordeling en voerde aan dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn psychische en fysieke klachten, waaronder hartklachten en rugklachten. De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij zij de medische beoordeling door het Uwv als voldoende zorgvuldig beschouwde.
De Raad heeft de argumenten van appellant in hoger beroep heroverwogen en geconcludeerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd heeft dat appellant niet voldoet aan de criteria voor een urenbeperking. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en stelt vast dat de medische gegevens die appellant in hoger beroep aanvoert, niet onderbouwen dat zijn klachten op de datum in geding al bestonden. De Raad bevestigt dat het Uwv de geselecteerde functies voor appellant medisch geschikt heeft geacht en dat er geen reden is om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.