ECLI:NL:CRVB:2020:94
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag toekenning op grond van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR) wegens gebrek aan bewijs van oorlogsgebeurtenissen
In deze zaak heeft appellant, geboren in 1948, een aanvraag ingediend voor toekenning op grond van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR). De aanvraag werd afgewezen door de Pensioen- en Uitkeringsraad, omdat niet voldoende was aangetoond dat appellant oorlogsgebeurtenissen in de zin van de AOR had meegemaakt. Appellant heeft beroep ingesteld tegen dit besluit. Tijdens de zitting op 29 november 2019 is appellant verschenen, bijgestaan door meerdere personen, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door A.L. van de Wiel.
De Centrale Raad van Beroep heeft in haar overwegingen vastgesteld dat voor erkenning als oorlogsgetroffene onder de AOR, de aanvrager moet kunnen aantonen dat hij daadwerkelijk betrokken is geweest bij de relevante oorlogsgebeurtenissen. Appellant heeft geen concrete herinneringen aan zijn tijd in het voormalige Nederlands-Indië en de beschikbare gegevens bieden onvoldoende bewijs dat hij de gestelde gebeurtenissen heeft meegemaakt. De Raad heeft geconcludeerd dat de verklaringen van getuigen te algemeen zijn en niet voldoende bewijs leveren voor de betrokkenheid van appellant bij specifieke oorlogsomstandigheden.
Uiteindelijk heeft de Raad geoordeeld dat het ontbreken van objectieve bevestiging van de oorlogsgebeurtenissen betekent dat appellant niet kan worden aangemerkt als slachtoffer van oorlogsgeweld in de zin van de AOR. Het beroep is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van griffier F. Demiroğlu, en is openbaar uitgesproken op 16 januari 2020.