ECLI:NL:CRVB:2017:2238
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag erkenning als burger-oorlogsslachtoffer onder de Wubo en AOR
In deze zaak heeft appellant, geboren in 1947 in het voormalige Nederlands-Indië, een aanvraag ingediend om erkend te worden als burger-oorlogsslachtoffer onder de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo) en om in aanmerking te komen voor een periodieke uitkering. De aanvraag is in eerste instantie afgewezen op 31 mei 2000, omdat de aanvraag was gebaseerd op algemene oorlogsomstandigheden die niet onder de Wubo vallen. In april 2015 heeft appellant opnieuw een aanvraag ingediend op basis van de Algemene oorlogsongevallenregeling (AOR). Deze aanvraag is afgewezen op 26 augustus 2015, en het bestreden besluit van 28 januari 2016 heeft deze afwijzing gehandhaafd. Verweerder, de Pensioen- en Uitkeringsraad, stelde dat appellant onvoldoende bewijs had geleverd dat hij betrokken was bij oorlogsomstandigheden zoals bedoeld in de AOR.
Tijdens de zitting op 12 mei 2017 is appellant verschenen, bijgestaan door zijn advocaat mr. J.C.M. van Berkel. Verweerder werd vertegenwoordigd door A.L. van de Wiel. De Raad heeft overwogen dat de beschikbare gegevens onvoldoende houvast bieden voor de conclusie dat appellant oorlogscalamiteiten heeft meegemaakt. De eigen verklaringen van appellant waren inconsistent en er was geen objectief bewijs van de gestelde gebeurtenissen. De Raad concludeert dat er te veel onduidelijkheid is om aan te nemen dat appellant in aanmerking komt voor erkenning onder de AOR. De Raad volgt verweerder in zijn standpunt en verklaart het beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door M.T. Boerlage, in tegenwoordigheid van S.A. de Graaff als griffier, en is openbaar uitgesproken op 22 juni 2017.