ECLI:NL:CRVB:2020:935
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Buitenbehandelingstelling van een aanvraag om bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaarde. Appellant had op 13 mei 2019 een aanvraag om bijstand ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen. Na het indienen van de aanvraag ontving appellant vier voorschotten, maar het college verzocht appellant om aanvullende informatie, waaronder bankafschriften van zijn rekeningen. Appellant voldeed niet aan dit verzoek, wat leidde tot het besluit van het college om de aanvraag buiten behandeling te stellen en de verstrekte voorschotten terug te vorderen. Appellant stelde dat hij door zijn licht verstandelijke beperking en beperkte beheersing van de Nederlandse taal niet in staat was om de gevraagde informatie tijdig te overleggen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om de aanvraag buiten behandeling te stellen. De Raad benadrukte dat appellant, ondanks zijn beperkingen, de mogelijkheid had om hulp in te schakelen om de benodigde gegevens te verkrijgen. De termijn die het college had gesteld voor het aanleveren van de bankafschriften werd als redelijk beschouwd, gezien de aard van de informatie die werd gevraagd. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellant af.