ECLI:NL:CRVB:2020:930

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 april 2020
Publicatiedatum
14 april 2020
Zaaknummer
19/4244 BBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om bijstand als zelfstandige wegens niet-levensvatbaarheid van het bedrijf

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 april 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant, een zelfstandige ondernemer, had een aanvraag ingediend voor bijstand op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) omdat zijn bedrijfsactiviteiten in het vastgoed waren teruggelopen. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft de aanvraag afgewezen, onderbouwd door een advies van Motivity B.V. dat concludeerde dat het bedrijf van de appellant niet levensvatbaar was. De Raad heeft vastgesteld dat het college zich terecht op dit advies heeft gebaseerd en dat er geen concrete aanknopingspunten waren om aan de zorgvuldigheid van het advies te twijfelen.

De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de inschrijving van de appellant in het handelsregister en de aanvraag voor bijstand. De appellant had een voorschot van € 570,- ontvangen, maar het college heeft dit bedrag teruggevorderd na de afwijzing van de aanvraag. De appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn bedrijf wel levensvatbaar is en dat hij gesprekken heeft met verschillende opdrachtgevers, maar de Raad oordeelde dat deze stellingen niet voldoende onderbouwd waren. De beoordeling van de levensvatbaarheid van het bedrijf moet plaatsvinden op het moment van de beslissing op de aanvraag, en niet op basis van latere ontwikkelingen.

Uiteindelijk heeft de Raad de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak werd openbaar gedaan.

Uitspraak

19/4244 BBZ

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 augustus 2019, 19/711 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak: 14 april 2020
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.B.A. Willering, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant staat sinds oktober 2013 ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel met een eenmanszaak onder vermelding van drie handelsnamen. Op 22 oktober 2018 heeft appellant een aanvraag ingediend om bijstand op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan en ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal. In het kader van deze aanvraag heeft appellant gemeld dat zijn bedrijfsactiviteiten in het vastgoed zijn teruggelopen en dat hij een doorstart wil maken met één van de andere ondernemingen, welke nog niet actief is. Dit betreft het bedrijf met de handelsnaam [naam bedrijf] (bedrijf).
1.2.
In afwachting van de beslissing op de aanvraag heeft het college appellant een voorschot van € 570,- verstrekt.
1.3.
Naar aanleiding van deze aanvraag heeft het college advies gevraagd aan Motivity B.V. (Motivity). Op 13 november 2018 heeft Motivity een advies (advies) aan het college uitgebracht en geconcludeerd dat het bedrijf niet levensvatbaar is. Hieraan heeft Motivity onder meer de volgende argumenten ten grondslag gelegd. De ondernemingscapaciteiten van appellant worden beoordeeld als redelijk. De vakbekwaamheid van appellant wordt als voldoende beoordeeld. De commerciële en financiële vaardigheden van appellant worden echter als matig beoordeeld. De keuzes die appellant maakt op financieel gebied getuigen niet van verantwoord financieel beleid. Hij is voornemens te investeren in een nieuwe bedrijfsactiviteit terwijl er ook nog een behoorlijke schuldenlast is. Daarnaast is de uitwerking van het financieel plan niet voldoende sterk. De begrote bedrijfskosten zijn onvolledig door bijvoorbeeld geen rekening te houden met verkoopkosten en vervoerskosten. De bedrijfsformule wordt als matig beoordeeld. Er is sprake van een eenzijdig concept en de wijze waarop dit in de markt wordt gezet (catering). Appellant heeft een jaaromzet begroot van € 87.500,- in jaar één, oplopend tot € 192.500,- in jaar drie. Het ontbreekt aan concrete toezeggingen of bewijs van interesse van potentiële afnemers ter onderbouwing hiervan. De door Motivity berekende taakstellende omzet om aan alle zakelijke en privéverplichtingen te kunnen voldoen bedraagt € 77.600,- en kan worden bereikt door 343 klanten per week te bedienen. Dit wordt niet haalbaar geacht voor appellant. Het ontbreekt appellant aan een concreet en relevant netwerk. De marktsituatie wordt als gematigd positief beoordeeld. Er is sprake van toenemende vraag, maar ook het aanbod neemt toe. Ook is sprake van prijsdruk. 1.4. Bij besluit van 28 november 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 15 januari 2019 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen op de grond dat het bedrijf niet levensvatbaar is. Tevens heeft het college het verleende voorschot van € 570,- van appellant teruggevorderd. Het college heeft zich hierbij gebaseerd op het advies. Naar aanleiding van de reactie van appellant op het advies heeft Motivity op 4 december 2018 een antwoord op deze reactie gegeven. Daarbij heeft Motivity geconcludeerd dat de plannen van appellant over de auto en het pand de beoordeling van zijn financiële vaardigheden bevestigen. De door appellant gemaakte keuzes voor een duurdere auto en locatie dan in het advies betrokken getuigen niet van een verantwoord financieel beleid. Motivity heeft geen aanleiding gezien voor herziening van het advies en de conclusie dat het bedrijf niet levensvatbaar is.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft - samengevat - aangevoerd dat zijn bedrijf wel degelijk levensvatbaar is. Hij verwacht binnenkort een intentieverklaring van het OLVG-ziekenhuis voor een grote opdracht. Ook heeft hij een presentatie gehouden bij het AMC-ziekenhuis en wil hij in zee gaan met thuisbezorgd.nl en aan bedrijven in Amsterdam Zuidoost leveren. Hij heeft thans gesprekken met meerdere opdrachtgevers lopen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Een levensvatbaar bedrijf of zelfstandig beroep is volgens artikel 1, aanhef en onder c, van het Bbz 2004 het bedrijf of zelfstandig beroep waaruit de zelfstandige naar verwachting na bijstandsverlening een inkomen zal verwerven dat, samen met het overige inkomen, toereikend is voor de voortzetting van het bedrijf of zelfstandig beroep en voor de voorziening in het bestaan. Dit betekent dat het inkomen toereikend dient te zijn om alle aflossingsverplichtingen te voldoen, dat voldoende middelen beschikbaar zijn om het bedrijf op peil te houden en dat voorts wordt voorzien in de kosten van het bestaan.
4.2.
Een bijstandverlenende instantie is in zaken als hier aan de orde gerechtigd om zich bij zijn besluitvorming te baseren op concrete adviezen van een deskundige instantie als Motivity. Het college mag bij de besluitvorming daarom in beginsel uitgaan van het advies van Motivity, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies of aan de inhoud daarvan. In dit geval is geen situatie aanwezig waarin die regel niet zou opgaan. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat het advies van Motivity op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen, feitelijke onjuistheden bevat of ondeugdelijk is gemotiveerd.
4.3.
De beroepsgrond van appellant dat zijn bedrijf wel degelijk levensvatbaar is, slaagt niet. Nog daargelaten dat appellant zijn stellingen over de inmiddels te verwachten opdrachten niet heeft onderbouwd, is voor de beoordeling van de levensvatbaarheid van een bedrijf bepalend de situatie van het bedrijf ten tijde van het besluit op de aanvraag. Met eventuele ontwikkelingen na dat tijdstip wordt geen rekening gehouden. Voorts vormen louter eigen verwachtingen van de betrokkene omtrent de te behalen omzet en daarmee de levensvatbaarheid van het bedrijf onvoldoende basis voor het toekennen van algemene bijstand of bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.M.G. Hink, in tegenwoordigheid van R.B.E. van Nimwegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 april 2020.
(getekend) G.M.G. Hink
(getekend) R.B.E. van Nimwegen