ECLI:NL:CRVB:2020:92

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 januari 2020
Publicatiedatum
16 januari 2020
Zaaknummer
19/3260 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag vergoeding voor aanschaf busje voor scootmobiel door gebrek aan geldig rijbewijs

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 januari 2020 uitspraak gedaan in het geding tussen een appellant en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. De appellant, geboren in 1923 en erkend als burger-oorlogsslachtoffer, had een aanvraag ingediend voor een vergoeding voor de aanschaf van een busje met laadklep om zijn scootmobiel te vervoeren. Deze aanvraag werd afgewezen op 23 mei 2019, en de afwijzing werd gehandhaafd in het bestreden besluit van 18 juli 2019. De reden voor de afwijzing was dat de appellant geen geldig rijbewijs had en ook geen samenwonende partner met een geldig rijbewijs.

De Raad heeft in zijn overwegingen uiteengezet dat op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo) alleen voorzieningen voor vergoeding in aanmerking komen als de betrokkene volledig beperkt is in het gebruik van openbaar vervoer en taxi's. Daarnaast moet de betrokkene of zijn/haar samenwonende partner beschikken over een geldig rijbewijs. De Raad concludeert dat de afwijzing van de aanvraag op goede gronden is gedaan, aangezien de appellant niet over een geldig rijbewijs beschikt en er geen samenwonende partner is die aan deze eis voldoet.

De uitspraak benadrukt dat mantelzorgers niet de rol van een samenwonende partner kunnen innemen, wat zou leiden tot een onterecht gebruik van de persoonsgebonden voorziening. De Raad verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van griffier F. Demiroğlu.

Uitspraak

19.3260 WUBO

Datum uitspraak: 16 januari 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 18 juli 2019, kenmerk BZ011307218 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2019. Appellant is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.L. van de Wiel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren in 1923, is op grond van lichamelijke (amputatie linker onderbeen) en psychische invaliditeit erkend als burger-oorlogsslachtoffers in de zin van de Wubo. Aan hem zijn naast een periodieke uitkering ook voorzieningen toegekend, waaronder een vergoeding voor het onderhouden van sociale contacten en een vergoeding voor vervoer in verband met medische consulten en/of behandelingen.
1.2.
In maart 2019 heeft appellant onder meer verzocht om toekenning van een vergoeding voor het aanschaffen van een busje (met laadklep) voor het vervoeren van zijn scootmobiel. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen bij besluit van 23 mei 2019 en de afwijzing na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit op de grond dat appellant geen geldig rijbewijs heeft en ook geen samenwonende partner heeft met een geldig rijbewijs.
2. Naar aanleiding van wat partijen in beroep hebben aangevoerd komt de Raad tot de volgende beoordeling.
2.1.
Op grond van de artikelen 32 en 33 van de Wubo komen voor vergoeding of tegemoetkoming in aanmerking extra of bijzondere, ten laste van het burger-oorlogsslachtoffer blijvende, kosten van voorzieningen welke noodzakelijk zijn door of in verband met zijn oorlogsinvaliditeit. Hieruit volgt dat een voorziening op grond van de Wubo strikt persoonsgebonden is.
2.2.
Voor het toekennen van een voorziening voor de aanschaf van een auto hanteert verweerder het vereiste dat de betrokkene vanwege zijn causale invaliditeit volledig beperkt is om van alle vormen van openbaar vervoer en van vervoer per taxi gebruik te maken. Daarnaast dient de betrokkene of zijn/haar samenwonende partner te beschikken over een geldig rijbewijs. Dit beleid is in overeenstemming met een redelijke uitleg en toepassing van de artikelen 32 en 33 van de Wubo. Verwezen wordt naar onder meer de uitspraak van 19 juli 2001, ECLI:NL:CRVB:2001:AE7894.
2.3.
Nu vaststaat dat appellant niet meer beschikt over een geldig rijbewijs en daarnaast geen sprake is van een samenwonende partner, heeft verweerder de gevraagde voorziening voor het aanschaffen van een auto op goede gronden afgewezen. Anders dan appellant voor ogen heeft, kunnen de mantelzorgers die hem met diverse activiteiten helpen niet de rol innemen van de ontbrekende samenwonende partner als bedoeld onder 2.2. In dat geval zou de toegekende strikt persoonsgebonden voorziening ook voor anderen dan appellant kunnen worden gebruikt.
2.4.
Uit 2.3 volgt dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep moet ongegrond worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van F. Demiroğlu als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2020.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) F. Demiroğlu