ECLI:NL:CRVB:2001:AE7894

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juli 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
99/2753 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • C.G. Kasdorp
  • H.R. Geerling-Brouwer
  • G.J.H. Doornewaard
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aanvraag voor autokostenvergoeding op basis van rijbevoegdheid en medische noodzaak

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag voor een autokostenvergoeding door de Centrale Raad van Beroep. Eiser, erkend als burgeroorlogsslachtoffer op basis van psychische invaliditeit, had een aanvraag ingediend voor de vergoeding van de kosten van een auto. De verweerster, de Pensioen- en Uitkeringsraad, had deze aanvraag afgewezen op grond van het feit dat eiser niet in het bezit was van een rijbewijs, terwijl de gevraagde voorziening strikt persoonsgebonden is. Eiser had eerder al een uitkering en bijzondere voorzieningen ontvangen, maar de afwijzing van de autokostenvergoeding werd als onredelijk betwist, vooral omdat verweerster eerder had gesteld dat eiser om medische redenen geen gebruik kon maken van een taxi.

De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de afwijzing van de aanvraag terecht was. De Raad benadrukte dat de artikelen 32 en 33 van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers vereisen dat de voorziening in rechtstreeks verband staat met de ziekten of gebreken van de aanvrager. Aangezien eiser niet de wettelijk vereiste bevoegdheid heeft om een auto te besturen, kon hij geen recht ontlenen aan de Wet voor de vergoeding van de autokosten. De Raad oordeelde dat de verweerster gerechtigd was om de aanvraag af te wijzen, en dat er geen termen aanwezig waren om de kosten van het beroep te vergoeden.

De uitspraak werd gedaan op 19 juli 2001, waarbij de Raad het beroep van eiser ongegrond verklaarde. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden, en werd in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

99/2753 WUBO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad,
verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij besluit van 23 april 1999, kenmerk 0092444/BZ/CR 563/99/121, heeft verweerster ten aanzien van eiser uitvoering gegeven aan de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945.
Tegen dat besluit heeft mr. E.R. Schenkhuizen, advocaat te 's-Gravenhage, als gemachtigde van eiser bij de Raad beroep ingesteld. In een aanvullend beroepschrift is aangegeven waarom eiser zich niet met het bestreden besluit kan verenigen.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 10 mei 2001. Daar is eiser verschenen bij zijn gemachtigde mr. Schenkhuizen voornoemd en heeft verweerster zich doen vertegenwoordigen door C.J. van der Zaan, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Blijkens de gedingstukken is eiser op grond van psychische invaliditeit erkend als burgeroorlogsslachtoffer in de zin van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945, hierna: de Wet; als zodanig zijn hem onder meer een periodieke uitkering en bijzondere voorzieningen toegekend.
De Raad verwijst in dit geding naar zijn tussen partijen gewezen uitspraak van 24 september 1998, nummer 96/9685 WUBO.
Bij die uitspraak heeft de Raad het toen bestreden, na bezwaar genomen besluit van verweerster van 11 september 1996, nr. JZ/0092444, vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit besluit hield in afwijzing van de aanvraag van eiser om toekenning van een integrale autokostenvergoeding, op de grond dat eiser vanwege zijn oorlogsinvaliditeit niet uitsluitend is aangewezen op het gebruik van een eigen auto maar ook van een taxi gebruik kan maken.
De Raad heeft bij genoemde uitspraak overwogen - samengevat - dat het andersluidende standpunt van de eiser behandelende psychiater zonder voldoende medische onderbouwing door verweerster terzijde is gelegd.
Bij het ter uitvoering van deze uitspraak genomen, nu bestreden besluit heeft verweerster na psychiatrisch onderzoek van eiser door mr. C.M.M. Vleugels, psychiater te Beegden, de gevraagde voorziening - aanschaf en rijkosten van een auto - wederom afgewezen, nu op de grond dat is gebleken dat eiser niet in het bezit is van een rijbewijs terwijl de door hem gevraagde voorziening strikt persoonsgebonden is.
In beroep wordt aangevoerd dat het volstrekt onredelijk is om, nu het eerdere standpunt van verweerster dat eiser niet om causale medische redenen geen gebruik kan maken van een taxi onhoudbaar is gebleken, de voorziening thans af te wijzen op de grond dat eiser geen rijbewijs heeft; immers, vanaf de eerste aanvraag in 1994 is duidelijk geweest dat het ging om een voorziening waarbij sprake is van vervoer door derden, in feite alternatief taxi-vervoer.
De Raad staat nu voor beantwoording van de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Hij beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
De Raad stelt allereerst vast dat verweerster een juiste uitvoering heeft gegeven aan
's-Raads voormelde uitspraak.
Ook kan niet worden gezegd dat door de eerdere vernietiging het verweerster niet meer vrijstond om alsnog de nu gehanteerde afwijzingsgrond toe te passen. De toepassing van de artikelen 32 en 33 van de Wet vergt nu eenmaal, in geval van een bevestigend antwoord op de vraag of zich (gelijk nu is gebleken) een medische noodzaak voor de voorziening voordoet, afzonderlijke beantwoording van de vraag of een betrokkene een wettelijke en/of medische rijbevoegdheid heeft. Die bevoegdheid ontbreekt bij eiser.
Zoals de Raad reeds eerder heeft uitgesproken volgt uit het gegeven dat blijkens de artikelen 32 en 33 van de Wet een voorziening in rechtstreeks verband dient te staan met de ziekten of gebreken van de betrokken aanvrager welke aan de hem overkomen oorlogsgebeurtenissen zijn gerelateerd, dat een zodanige voorziening strikt persoonsgebonden is. Nu eiser niet de wettelijk vereiste bevoegdheid heeft tot het zelf besturen van een auto kan hij om die reden aan de Wet geen recht ontlenen op toekenning van een vergoeding van aanschaf- en rijkosten van een auto. Verweerster was derhalve gerechtigd om de gevraagde voorziening af te wijzen.
Het gegeven dat de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad in gevallen waarin de medische omstandigheden van een betrokkene hiertoe aanleiding geven, - extra legem - ertoe overgaat onder zekere voorwaarden een voorziening als hier aan de orde toch toe te kennen, laat onverlet de eigen bevoegdheid van de in dit geding in het kader van een andere wet, beslissende Raadskamer, de Raadskamer WUBO, om zulks niet te doen.
Het vorenstaande betekent dat het namens eiser ingestelde beroep ongegrond moet worden verklaard.
De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht en beslist als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr C.G. Kasdorp als voorzitter en mr. H.R. Geerling-Brouwer en mr. G.J.H. Doornewaard als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2001.
(get.) C.G Kasdorp.
(get.) E. Heemsbergen.
HD
11.07