In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 april 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. Appellante had zich ziek gemeld met psychische en lichamelijke klachten en ontving een WGA-loonaanvullingsuitkering. Het Uwv had haar uitkering beëindigd op basis van een herbeoordeling, waarbij werd vastgesteld dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat zij op de datum in geding niet over benutbare mogelijkheden beschikte. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat door de Centrale Raad werd onderschreven. De Raad oordeelde dat de medische beoordeling door het Uwv in stand kon blijven en dat er geen reden was om aan te nemen dat de beperkingen van appellante niet juist waren vastgesteld. De Raad concludeerde dat appellante medisch in staat was om de door het Uwv geselecteerde functies te vervullen. Het hoger beroep van appellante werd afgewezen, maar het Uwv werd wel veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.100,- bedroegen.