ECLI:NL:CRVB:2020:901
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging ZW-uitkering na eerstejaars Ziektewetbeoordeling en geschiktheid van functies
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante, die zich op 14 juni 2016 ziek meldde met psychische klachten en diabetes mellitus. Na een eerstejaars Ziektewetbeoordeling (EZWb) op 19 april 2017, waarbij een bedrijfsarts oordeelde dat appellante belastbaar was met inachtneming van haar beperkingen, heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op 30 mei 2017 besloten de ZW-uitkering per 14 juli 2017 te beëindigen. Dit besluit was gebaseerd op de conclusie dat appellante nog 79,65% van haar maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Appellante heeft bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Appellante was het niet eens met de vastgestelde beperkingen en de geschiktheid van de geselecteerde functies. In hoger beroep herhaalde appellante haar gronden en voegde nieuwe medische informatie toe van haar psycholoog, T. Meeuwissen. De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij werd geoordeeld dat het Uwv voldoende zorgvuldig onderzoek heeft verricht naar de beperkingen van appellante en dat de geselecteerde functies medisch geschikt zijn.
De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om een onafhankelijke deskundige in te schakelen, omdat de medische beoordeling door het Uwv voldoende onderbouwd was. De rechtbank en de Raad hebben geconcludeerd dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en dat de beëindiging van de ZW-uitkering terecht was.