ECLI:NL:CRVB:2020:90

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 januari 2020
Publicatiedatum
16 januari 2020
Zaaknummer
18/1725 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om kinderbijslag op basis van ingezetenschap en verzekering ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag om kinderbijslag door de Sociale Verzekeringsbank (Svb) met ingang van het tweede kwartaal van 2016. Appellante, die in 1998 naar Nederland kwam en in 2004 naar Spanje vertrok, heeft in 2016 opnieuw een aanvraag ingediend voor kinderbijslag. De Svb heeft deze aanvraag afgewezen, omdat appellante op de relevante peildata (1 april en 1 juli 2016) niet als ingezetene van Nederland kon worden beschouwd. De rechtbank heeft deze afwijzing bevestigd, wat appellante heeft doen besluiten om in hoger beroep te gaan.

De Raad heeft vastgesteld dat appellante na haar vertrek uit Nederland in 2004 langdurig in Spanje en Marokko heeft gewoond, waardoor de band met Nederland op enig moment verbroken is. Hoewel appellante in februari 2016 terugkeerde naar Nederland met de intentie zich definitief te vestigen, was zij op de peildata nog maar kort in Nederland en verbleef zij in een noodopvang zonder duurzame woonruimte. De Raad concludeert dat er op de peildata geen duurzame band van persoonlijke aard met Nederland bestond, en dat appellante daarom niet verzekerd was op grond van de Algemene Kinderbijslagwet. De uitspraak van de rechtbank wordt dan ook bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.1725 AKW

Datum uitspraak: 16 januari 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
14 februari 2018, 17/4043 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. F.R.G. Keijzer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 december 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Keijzer. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. N. Zuidersma.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante, geboren [in] 1966, is in 1998 naar Nederland gekomen en heeft de Nederlandse nationaliteit. In 2004 is appellante met haar gezin naar Spanje vertrokken. Enige tijd later heeft het gezin zich gevestigd in Marokko. In 2012 en 2013 heeft appellante zonder haar gezin acht maanden in Nederland verbleven, waarna zij weer vertrokken is naar Marokko.
1.2.
Op 29 februari 2016 is appellante teruggekeerd naar Nederland en is zij samen met haar kinderen [A.] (geboren [in] 1998), [B.] (geboren [in] 2001) en [C.] (geboren [in] 2006) geplaatst in een noodopvang van de GGD. Appellante heeft een uitkering krachtens de Participatiewet (Pw) aangevraagd en heeft zich ingeschreven voor een woning. De kinderen hebben sinds maart 2016 onderwijs in Nederland gevolgd.
1.3.
Bij aanvraag van 10 maart 2016 heeft appellante de Svb verzocht om toekenning van kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). Bij besluit van 1 september 2016, gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 6 januari 2017 (bestreden besluit), heeft de Svb die aanvraag met ingang van het tweede kwartaal van 2016 afgewezen.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de Svb zich terecht op het standpunt heeft kunnen stellen dat appellante over het tweede en derde kwartaal van 2016 niet als ingezetene van Nederland kan worden beschouwd omdat appellante op de peildata nog geen duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had. Appellante heeft het grootste deel van haar leven buiten Nederland gewoond en verbleef op de peildata nog maar relatief kort in Nederland. Voorts beschikte zij niet over een zelfstandige woonruimte, was zij aangewezen op een bijstandsuitkering en sprak zij de Nederlandse taal niet. De door appellante aangevoerde omstandigheden zijn tegenover deze genoemde omstandigheden onvoldoende om ingezetenschap aan te nemen. Appellante was daarom nog niet verzekerd voor de AKW.
3. Appellante heeft de aangevallen uitspraak gemotiveerd bestreden. Appellante heeft aangevoerd dat zij ten onrechte niet als ingezetene van Nederland wordt beschouwd. Appellante heeft voorheen langere tijd in Nederland gewoond en heeft de Nederlandse nationaliteit. Appellante heeft bewust voor Nederland gekozen. Haar ex-partner wilde echter een bedrijf in Spanje beginnen en appellante is met hem meegegaan. Daarna ging ze met hem mee naar Marokko. Vanwege spanningen in de relatie is appellante in 2012 en 2013 in Nederland geweest om woonruimte te zoeken voor haar kinderen. Dat lukt niet en appellante ging terug naar Marokko. Bij deze tweede poging om woonruimte te zoeken heeft appellante haar kinderen mee naar Nederland genomen. Appellante is inmiddels gescheiden van haar ex‑partner en er bestaat daarom geen reden om terug te keren naar Marokko. Haar volwassen dochter en zus wonen in Nederland en steunen appellante waar nodig. Van belang is voorts dat het gezinsleven van appellante en haar kinderen zich in Amsterdam afspeelt en dat de kinderen in Nederland naar school gaan. Appellante heeft verwezen naar de uitspraak van de Raad van 10 februari 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2693) waarin volgens appellante sprake was van een vergelijkbare situatie.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of in het geval van appellante op de peildata 1 april 2016 en 1 juli 2016 sprake is van het bestaan van een duurzame band van persoonlijke aard tussen haar en Nederland en daarmee van ingezetenschap en verzekering ingevolge de AKW.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank wordt volledig onderschreven. Voorop wordt gesteld dat appellante na haar vestiging in Nederland in 1998 tot in augustus 2004 hier te lande heeft gewoond. Appellante heeft toen de Nederlandse nationaliteit verkregen. Na haar vertrek uit Nederland in 2004 heeft appellante langdurig in Spanje en Marokko gewoond met haar gezin. Hierdoor is de voorheen bestaande band van persoonlijke aard tussen appellante en Nederland in ieder geval op enig moment na 2004 verbroken.
4.3.
Na de terugkeer van appellante en drie van haar kinderen Nederland in februari 2016 heeft appellante weliswaar gemeld dat de intentie bestond zich definitief weer in Nederland te willen vestigen, maar deze intentie wordt niet door andere objectieve factoren ondersteund. In dit verband is van belang dat appellante op de peildata nog maar kort in Nederland was. Zij verbleef in een noodopvang en had dus geen duurzaam tot haar beschikking staande woning. Voorts had appellante geen werk. Gelet op al deze feiten en omstandigheden is, anders dan in de door appellante genoemde uitspraak van 10 februari 2017 het geval was, per 1 april 2016 en 1 juli 2016 (nog) geen sprake van een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland. Dat nadien sprake is geweest van toekenning van kinderbijslag per 1 januari 2017 doet aan het voorgaande niet af.
4.4.
Geconcludeerd wordt dat appellante op de peildata 1 april 2016 en 1 juli 2016 niet verzekerd was op grond van de AKW omdat zij niet als ingezetene van Nederland kon worden aangemerkt.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van
B.V.K. de Louw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2020.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) B.V.K. de Louw
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip ingezetene.