ECLI:NL:CRVB:2020:9

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 januari 2020
Publicatiedatum
7 januari 2020
Zaaknummer
17/7923 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging van bijstand wegens niet verschijnen op sollicitatiegesprekken en medische situatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die sinds 1 oktober 2009 bijstand ontvangt, kreeg een maatregel opgelegd in de vorm van een verlaging van haar bijstandsuitkering met 30% omdat zij niet is verschenen op twee sollicitatiegesprekken. De Raad heeft vastgesteld dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar verhindering om te verschijnen aan medische redenen was te wijten. De rechtbank had eerder het beroep van appellante tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam ongegrond verklaard. De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de verplichtingen die voortvloeien uit de Participatiewet. Appellante had zich niet gehouden aan de verplichtingen om te solliciteren, wat leidde tot de maatregel. De Raad oordeelde dat het college terecht de maatregel had opgelegd, maar deze had gematigd tot 30% vanwege de psychische toestand van appellante. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat appellante niet voldoende had aangetoond dat zij om medische redenen niet in staat was om de sollicitatiegesprekken bij te wonen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met M. Hillen als voorzitter en W.F. Claessens en Th.C. van Sloten als leden, in aanwezigheid van griffier V.Y. van Almelo.

Uitspraak

17.7923 PW

Datum uitspraak: 7 januari 2020
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 27 oktober 2017, 16/7833 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.H.J. van Riessen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 november 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Riessen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. A.A. Brouwer.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontvangt sinds 1 oktober 2009 bijstand, laatstelijk ingevolgde de Participatiewet (PW), naar de norm voor een alleenstaande. Op appellante zijn de arbeidsverplichtingen van toepassing.
1.2.
Na bemiddeling door een jobcoach is appellante uitgenodigd voor een sollicitatiegesprek op 20 juli 2016 bij BCA Administratie en voor een sollicitatiegesprek op 21 juli 2016 bij EUZ Consultancy. Bij e-mailbericht van 15 juli 2016 heeft de jobcoach appellante onder meer het volgende laten weten:
“Ook hebben we net telefonisch gesproken dat je niet naar BCA Administratie wil omdat
19 minuten lopen vanaf het station te lang voor je is.”
Bij e-mailbericht van 18 juli 2016 heeft de jobcoach aan X, de klantmanager van appellante, het volgende bericht:
“Ze wil bij middel en grote organisaties werken gemeentelijke organisaties of overheid, dus geen commerciële bedrijven.
Ze wil dan ook 21 juli afzeggen!!, dat ga ik maar doen. [...]”
1.3.
Appellante is op 20 juli 2016 toch onderweg gegaan naar het sollicitatiegesprek bij BCA Administratie. Zij is echter weer naar huis gegaan toen zij de weg niet kon vinden. Het aanbod van een medewerker van BCA Administratie om haar te komen ophalen heeft zij afgeslagen. Vervolgens heeft appellante de jobcoach laten weten dat ze ook niet naar het sollicitatiegesprek wilde gaan dat op 21 juli 2016 voor haar en in overleg met haar bij EUZ Consultancy was ingepland.
1.4.
Appellante heeft op 1 augustus 2016 tijdens een hoor- en wederhoorgesprek toegelicht waarom zij niet op de twee aangeboden banen heeft gesolliciteerd. Voor de baan bij BCA Administratie zou appellante iedere dag vanaf station Sloterdijk meer dan vijftien minuten moeten lopen naar het betreffende kantoor en dat vindt ze te ver. Voor de baan bij EUZ Consultancy zou appellante iedere dag moeten reizen met het openbaar vervoer, waarbij ze twee keer zou moeten overstappen. Als gevolg van medische beperkingen is zij hiertoe niet in staat.
1.5.
Bij besluit van 24 augustus 2016 heeft het college de bijstand van appellante bij wijze van maatregel met ingang van 1 september 2016 voor de duur van één maand met 100% verlaagd.
Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 10 november 2016 (bestreden besluit) heeft het college dit bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard. Het college heeft de opgelegde maatregel nog steeds op zijn plaats geacht, maar heeft, gelet op de psychische toestand van appellante, deze verlaagd naar 30% voor de duur van één maand. Het college heeft, zoals ter zitting nader toegelicht, aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat appellante de in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a, van de Maatregelverordening Participatiewet (Maatregelverordening) omschreven gedraging heeft begaan, te weten dat zij niet heeft meegewerkt aan een procedure die kan leiden tot het verkrijgen van een baan, en dat geen sprake is van een situatie waarin bij appellante elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 18, tweede lid, van de PW bepaalt dat het college de bijstand verlaagt overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de PW, ter zake van het niet of onvoldoende nakomen door de belanghebbende van de verplichtingen voortvloeiende uit deze wet.
4.2.
De toepasselijke verordening is de Maatregelverordening. In het negende lid van
artikel 18 van de PW is bepaald dat het college afziet van het opleggen van een maatregel indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Ingevolge artikel 2, derde lid, van de Maatregelverordening, kan het college wijzigingen aanbrengen in de hoogte en/of de duur van de maatregel in verband met de ernst van het feit, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende en zijn gezin. Ingevolge artikel 8, derde lid, onder a, tweede gedachtestreepje en artikel 8, derde lid, onder b, van de Maatregelverordening behoort het niet meewerken aan een procedure die kan leiden tot het verkrijgen van een baan tot een maatregelwaardige gedraging van de derde categorie. Volgens de toelichting op de Maatregelverordening is deze gedraging bedoeld voor de situatie dat een belanghebbende niet meedoet aan een assessment of een sollicitatieprocedure, terwijl er een aanbod van een concrete baan ligt. Ingevolge artikel 7, eerste lid, onder c, van de Maatregelverordening wordt, voor zover hier van belang, de maatregel behorend bij een gedraging van de derde categorie vastgesteld op 100% van de bijstandsnorm gedurende een maand.
4.3.
Hoewel uit de onder 1.2 weergegeven e-mailberichten van 15 en 18 juli 2016 kan worden afgeleid dat de jobcoach de sollicitatiegesprekken op 20 en 21 juli 2016 zou annuleren, is ter zitting duidelijk geworden dat de klantmanager appellante te kennen heeft gegeven dat zij toch naar die gesprekken moest gaan. Tussen partijen is niet in geschil dat appellante, door op beide sollicitatiegesprekken niet te verschijnen, niet heeft meegewerkt aan een procedure die kan leiden tot het verkrijgen van een baan.
4.4.
Wat appellante heeft aangevoerd, komt erop neer dat bij haar iedere vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, zodat het college om die reden geheel van het opleggen van een maatregel had moeten afzien. Appellante wijst er in dit verband op dat zij door haar aandoening - epilepsie - niet in staat is ver te lopen en ook niet om lang met het openbaar vervoer te reizen en tijdens het reizen met openbaar vervoer meer dan één keer over te stappen.
4.5.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij om medische redenen niet in staat was om op 20 en 21 juli 2016 naar de sollicitatiegesprekken bij BCA Administratie en EUZ Consultancy te gaan. De enkele omstandigheid dat appellante vindt dat ze vanwege medische beperkingen niet ver kan lopen en niet in staat is om lange reizen met het openbaar vervoer te maken, levert geen reden op om niet naar een sollicitatiegesprek te gaan. Haar stelling met betrekking tot haar medische beperkingen vindt ook geen steun in de stukken. Dat appellante om haar moverende redenen het aanbod van BCA Administratie om haar op te komen halen toen zij de weg niet meer wist, heeft afgeslagen en op dat moment heeft besloten - en kenbaar gemaakt - om ook niet naar het gesprek op 21 juli 2016 te gaan, komt geheel voor haar rekening en risico.
4.6.
Uit 4.5 volgt dat het college gehouden was om met toepassing van de Maatregelverordening een maatregel op te leggen. Het college heeft, gelet op de psychische toestand van appellante, aanleiding gezien op grond van artikel 2, derde lid, van de Maatregelverordening de maatregel te matigen tot 30%. In wat appellante heeft aangevoerd over haar medische beperkingen is geen grond gelegen voor het oordeel dat het college de in bezwaar gematigde maatregel nog verder had moeten matigen of geheel van het opleggen van een maatregel had moeten afzien.
4.7.
Uit 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen als voorzitter en W.F. Claessens en Th.C. van Sloten als leden, in tegenwoordigheid van V.Y. van Almelo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 januari 2020.
(getekend) M. Hillen
(getekend) V.Y. van Almelo