Uitspraak
18.1972 ZW
OVERWEGINGEN
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 april 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellant, die zich op 15 september 2015 ziek had gemeld met psychische klachten, was in hoger beroep gegaan tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om zijn ziekengeld per 28 februari 2017 te beëindigen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat de aangenomen belastbaarheid van appellant juist was vastgesteld. Appellant herhaalde in hoger beroep zijn gronden van beroep, waarbij hij stelde dat zijn psychische beperkingen onvoldoende waren onderzocht en onderschat. Hij voerde aan dat hij niet in staat was om 40 uur per week te werken en vroeg om inschakeling van een onafhankelijke psychiater.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsarts aangenomen belastbaarheid. De Raad wees erop dat de verzekeringsarts bij de huidige beoordeling recent ontvangen medische informatie had betrokken en dat appellant niet had aangetoond dat zijn situatie op de datum in geding ernstiger was dan vastgesteld. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak, zonder veroordeling in proceskosten.