ECLI:NL:CRVB:2020:89

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 januari 2020
Publicatiedatum
16 januari 2020
Zaaknummer
19/1051 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om kinderbijslag op basis van ingezetenschap en duurzame band met Nederland

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag om kinderbijslag door de Sociale Verzekeringsbank (Svb) met ingang van het vierde kwartaal van 2017. Appellante, geboren in Turkije en sinds 1996 in Nederland, heeft in het verleden kinderbijslag ontvangen, maar is in 2006 naar Turkije verhuisd. Na een periode van verblijf in Turkije keerde zij in 2017 terug naar Nederland met haar kinderen. De Svb weigerde de aanvraag voor kinderbijslag, omdat appellante op de peildatum van 1 oktober 2017 niet als ingezetene van Nederland kon worden aangemerkt. De rechtbank heeft deze afwijzing bevestigd, waarbij zij oordeelde dat appellante op dat moment geen duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had.

Appellante heeft in hoger beroep betoogd dat zij ten onrechte niet als ingezetene is aangemerkt. Zij heeft aangevoerd dat haar vertrek naar Turkije het gevolg was van een gearrangeerd huwelijk en dat zij nooit haar banden met Nederland heeft opgegeven. De Raad heeft de argumenten van appellante overwogen, maar concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er op de peildatum geen sprake was van een duurzame band met Nederland. De Raad heeft vastgesteld dat appellante op dat moment kort in Nederland verbleef, geen werk had en geen zelfstandige woonruimte kon bieden. De omstandigheden die appellante heeft aangevoerd, zoals haar vlucht uit Turkije, zijn niet voldoende om aan te nemen dat er op de peildatum sprake was van ingezetenschap.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat appellante op de peildatum niet verzekerd was op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). De uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, met B.V.K. de Louw als griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

19.1051 AKW

Datum uitspraak: 16 januari 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 25 januari 2019, 18/2259 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. I. Car, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 december 2019. Namens appellante is
mr. Car verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.M. Mulder.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante, geboren in Turkije [in] 1979, is in 1996 naar Nederland gekomen en heeft de Nederlandse nationaliteit. Zij heeft voor haar kinderen [A.] (geboren [in] 2001) en [B.] (geboren [in] 2004) kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) ontvangen.
1.2.
In mei of juni 2006 is appellante samen met haar kinderen naar Turkije vertrokken waar de echtgenoot van appellante woonde. De Svb heeft de kinderbijslag beëindigd omdat appellante niet meer in Nederland woonde of werkte.
1.3.
Op 13 september 2008 is appellante met haar kinderen teruggekeerd naar Nederland. Op 1 september 2009 is appellante met haar kinderen wederom vertrokken naar Turkije.
1.4.
Op 17 augustus 2017 is appellante weer teruggekeerd naar Nederland en is zij samen met haar kinderen bij appellantes ouders in [woonplaats] gaan wonen. De kinderen hebben vanaf september 2017 onderwijs in Nederland gevolgd.
1.5.
Bij aanvraag van 6 september 2017 heeft appellante de Svb verzocht om toekenning van kinderbijslag. Bij besluit van 26 oktober 2017, gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van
13 maart 2018 (bestreden besluit), heeft de Svb die aanvraag met ingang van het vierde kwartaal van 2017 afgewezen.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het standpunt van de Svb, dat appellante gelet op alle omstandigheden van het geval op de peildatum van 1 oktober 2017 niet wordt aangemerkt als ingezetene van Nederland, in redelijkheid kan worden gevolgd. Hiertoe acht de rechtbank van belang dat appellante op dat moment nog kort in Nederland verbleef, geen werk had en een niet-Nederlandse echtgenoot heeft die nog in Turkije verbleef. Verder is van belang dat appellante al vaker is geëmigreerd en geïmmigreerd en dat zij op de peildatum nog niet beschikte over een zelfstandige woonruimte. De door appellante geschetste omstandigheden maken niet dat moet worden aangenomen dat sprake is van een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland.
3. Appellante heeft de aangevallen uitspraak gemotiveerd bestreden. Appellante heeft aangevoerd dat zij ten onrechte niet als ingezetene van Nederland is aangemerkt. Appellante is vanwege een gearrangeerd huwelijk naar Turkije vertrokken. Zij heeft haar banden met Nederland nimmer opgegeven. Appellante en haar twee kinderen hebben de Nederlandse nationaliteit. Appellante kon moeilijk aarden in Turkije. Na de mislukte coup in juli 2016 in Turkije is appellantes echtgenoot opgepakt. Na zijn vrijlating mocht hij het land niet verlaten. Omdat de situatie niet meer houdbaar was, is appellante in augustus 2017 met de kinderen naar Nederland gevlucht. Zij is ingetrokken bij haar ouders in het huis waar appellante altijd heeft gewoond en waar zij duurzaam mag verblijven. Appellante heeft zich direct als werk- en woningzoekende ingeschreven. Appellante heeft voorts direct bijstand aangevraagd, heeft een ziektekostenverzekering gekregen en de kinderen zijn gestart met school. Het kan appellante niet worden tegengeworpen dat zij geen zelfstandige woonruimte heeft omdat het voor haar onmogelijk was om deze te verkrijgen. Het kan appellante voorts niet worden tegengeworpen dat zij niet werkt omdat zij om een bijstandsuitkering heeft gevraagd en in het kader van die aanvraag sollicitatieactiviteiten heeft verricht en/of een traject heeft gevolgd. De bijstandsuitkering is met terugwerkende kracht toegekend. Uit de feiten en omstandigheden blijkt genoegzaam dat appellante wel een duurzame band met Nederland heeft. Appellante heeft verwezen naar de uitspraak van 10 februari 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2693) die volgens appellante vergelijkbaar is met haar situatie.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of in het geval van appellante per 1 oktober 2017 sprake is van het bestaan van een duurzame band van persoonlijke aard tussen haar en Nederland en daarmee van ingezetenschap en verzekering ingevolge de AKW.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank wordt volledig onderschreven. Voorop wordt gesteld dat appellante na haar vestiging in Nederland in 1996 tot mei of juni 2006 hier te lande heeft gewoond. Appellante heeft toen de Nederlandse nationaliteit verkregen en ook haar kinderen bezitten de Nederlandse nationaliteit. Vervolgens heeft appellante in 2008 en 2009 nog een jaar in Nederland gewoond. Vastgesteld wordt dat de voorheen bestaande banden van persoonlijke aard tussen appellante en Nederland in 2006 dan wel in 2009 of op enig moment erna zijn verbroken door de toen beoogde definitieve vestiging van appellante en haar gezin in Turkije, althans buiten Nederland. Dat appellante altijd heimwee naar Nederland heeft gehad omdat zij hier is opgegroeid, zoals zij heeft gesteld, kan hieraan niet afdoen.
4.3.
Na de terugkeer van appellante en haar kinderen naar Nederland in augustus 2017 heeft appellante weliswaar gemeld dat de intentie bestond zich definitief weer in Nederland te willen vestigen, maar deze intentie wordt niet door andere objectieve factoren ondersteund. Op de peildatum verbleef appellante nog maar kort in Nederland. Niet in geschil is dat appellantes echtgenoot toen niet in Nederland verbleef en dat onduidelijk was of hij ook naar Nederland zou komen. Appellante woonde tijdelijk in bij haar ouders, droeg niet bij in de woonlasten en beschikte dus niet over een duurzaam tot haar beschikking staande woning. De redenen voor het achterblijven van de echtgenoot in Turkije en het niet duurzaam kunnen beschikken over een woning zijn in dit verband niet van belang. Appellante had geen werk en op de peildatum ook nog geen inkomen. Gelet op al deze feiten en omstandigheden is, anders dan in de door appellante genoemde uitspraak van 10 februari 2017 het geval was, per
1 oktober 2017 (nog) geen sprake van een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland. Dat de nadien opgekomen veranderde feiten en omstandigheden hebben geleid tot toekenning van kinderbijslag per 1 januari 2018 doet aan het voorgaande niet af.
4.4.
Geconcludeerd wordt dat appellante op de peildatum 1 oktober 2017 niet verzekerd was op grond van de AKW omdat zij niet als ingezetene van Nederland kon worden aangemerkt.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van
B.V.K. de Louw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2020.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) B.V.K. de Louw
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip ingezetene.