ECLI:NL:CRVB:2020:89
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag om kinderbijslag op basis van ingezetenschap en duurzame band met Nederland
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag om kinderbijslag door de Sociale Verzekeringsbank (Svb) met ingang van het vierde kwartaal van 2017. Appellante, geboren in Turkije en sinds 1996 in Nederland, heeft in het verleden kinderbijslag ontvangen, maar is in 2006 naar Turkije verhuisd. Na een periode van verblijf in Turkije keerde zij in 2017 terug naar Nederland met haar kinderen. De Svb weigerde de aanvraag voor kinderbijslag, omdat appellante op de peildatum van 1 oktober 2017 niet als ingezetene van Nederland kon worden aangemerkt. De rechtbank heeft deze afwijzing bevestigd, waarbij zij oordeelde dat appellante op dat moment geen duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had.
Appellante heeft in hoger beroep betoogd dat zij ten onrechte niet als ingezetene is aangemerkt. Zij heeft aangevoerd dat haar vertrek naar Turkije het gevolg was van een gearrangeerd huwelijk en dat zij nooit haar banden met Nederland heeft opgegeven. De Raad heeft de argumenten van appellante overwogen, maar concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er op de peildatum geen sprake was van een duurzame band met Nederland. De Raad heeft vastgesteld dat appellante op dat moment kort in Nederland verbleef, geen werk had en geen zelfstandige woonruimte kon bieden. De omstandigheden die appellante heeft aangevoerd, zoals haar vlucht uit Turkije, zijn niet voldoende om aan te nemen dat er op de peildatum sprake was van ingezetenschap.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat appellante op de peildatum niet verzekerd was op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). De uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, met B.V.K. de Louw als griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.