ECLI:NL:CRVB:2020:875

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 april 2020
Publicatiedatum
7 april 2020
Zaaknummer
19/2907 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake herplaatsing en functievoorkeur binnen reorganisatie politie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit van de korpschef gegrond verklaarde. De zaak betreft de herplaatsing van appellant binnen de reorganisatie van de politie en de toekenning van een LFNP-functie. Appellant had zijn voorkeur uitgesproken voor verschillende functies, maar werd uiteindelijk geplaatst in zijn derde voorkeur. De korpschef had eerder besloten dat appellant niet geschikt was voor zijn eerste voorkeur, maar dit standpunt werd later gewijzigd. De rechtbank oordeelde dat de korpschef niet de juiste motivering had gegeven voor de afwijzing van de eerste voorkeur van appellant, wat leidde tot de vernietiging van het bestreden besluit. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de herplaatsing van appellant in de functie van derde voorkeur in overeenstemming was met de geldende regelgeving en afspraken. De Raad oordeelde dat de korpschef de beleidsvrijheid had om appellant te plaatsen in een andere functie dan zijn eerste voorkeur, en dat de plaatsing in de derde voorkeur passend was binnen het oorspronkelijke taakgebied van appellant. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand bleven.

Uitspraak

19.2907 AW

Datum uitspraak: 2 april 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 22 mei 2019, 17/653 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. M.H. Welter hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2020. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Welter. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. N.J. Mathura en R.M.M. Paulsen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Op 16 december 2013 heeft de korpschef ten aanzien van appellant besloten tot toekenning van en overgang naar de LFNP-functie van [functie A], Informatie & Communicatietechnologie, Functioneel beheer, gewaardeerd in salarisschaal 11, per 1 januari 2012. Dit besluit staat in rechte vast.
1.2.
De korpschef heeft appellant bij brief van 27 november 2014 erover geïnformeerd dat zijn werk terugkomt in een team in de nieuwe politieorganisatie, maar dat zijn functie in dat team niet voorkomt, en ook niet een vergelijkbare of uitwisselbare functie en dat hij dus mogelijk herplaatsingskandidaat is.
1.3.
Appellant heeft in een belangstellingsregistratie zijn voorkeur(en) uitgesproken voor:
de functie van [functie A], Omgangsvormen en sociale veiligheid, salarisschaal 11, in de formatie van het Politiedienstencentrum (PDC), Dienst HRM/HR-expertise, team [team 1], met als plaats van tewerkstelling [plaatsnaam];
de functie van [functie A], Informatie & Communicatietechnologie, salarisschaal 11, in de formatie van het PDC, Dienst ICT/Meldkamer Diensten Centrum, team [team 2], met als plaats van tewerkstelling [plaatsnaam];
de functie van [functie A], Informatie & Communicatietechnologie, Meldkamer Diensten Centrum, salarisschaal 11, in de formatie van het PDC, Dienst Informatie management/Relatie en Servicelevel management, team [team 3], met als plaats van tewerkstelling [plaatsnaam], hierna: functie van derde voorkeur.
1.4.
Bij besluit van 1 december 2015 heeft de korpschef de oorspronkelijke functie van appellant voor de reorganisatie Politiewet 2012 - die het vertrekpunt vormt bij de functievergelijking - vastgesteld op de functie van [functie A], Informatie & Communicatietechnologie, Functioneel beheer, gewaardeerd in salarisschaal 11, de LFNP-functie waarnaar appellant op 1 januari 2012 is overgegaan. Dit besluit staat in rechte vast.
1.5.
Bij besluit van 10 juni 2016 heeft de korpschef appellant met ingang van 1 juli 2016 aangewezen als herplaatsingskandidaat en hem gelijktijdig met ingang van diezelfde datum herplaatst in de functie van [functie A], Informatie & Communicatietechnologie, gewaardeerd in salarisschaal 11, in de formatie van het PDC, Dienst Informatie management, team [team 4], met als plaats van tewerkstelling [plaatsnaam].
1.6.
Bij besluit van 30 december 2016 (bestreden besluit) heeft de korpschef het bezwaar tegen het besluit van 10 juni 2016 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen ervan in stand blijven en beslissingen gegeven over de vergoeding van (proces)kosten en griffierecht. De rechtbank heeft daartoe in de eerste plaats vastgesteld dat de korpschef aan de afwijzing van de plaatsing van appellant op zijn functie van eerste voorkeur, in de loop van de procedure diverse malen verschillende motiveringen ten grondslag heeft gelegd, op welke motiveringen de korpschef nadien weer is teruggekomen. Nu de korpschef niet langer het standpunt handhaaft dat appellant niet geschikt is voor de functie van eerste voorkeur, is sprake van een wijziging van de grondslag van het bestreden besluit, zodat dit besluit op grond van artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor vernietiging in aanmerking komt. Onbetwist is dat de functie waarin appellant per 1 juli 2016 is geplaatst valt binnen het eigen taakgebied/werkveld van appellant. De korpschef heeft bij de plaatsing ook betekenis mogen hechten aan het taakgebied waarin appellant is ingedeeld. De rechtbank heeft er in dit verband op gewezen dat uit de over de aanpak van de personele reorganisatie gemaakte (uitvoerings)afspraken volgt dat herplaatsingskandidaten bij voorkeur worden herplaatst op een passende functie binnen het team waarbinnen het oorspronkelijk taakgebied terugkeert. De rechtbank heeft voorts geen grond gevonden voor de stelling van appellant dat de korpschef gehouden was de functie van zijn eerste voorkeur toe te kennen omdat medewerkers in de gelegenheid zijn gesteld om drie belangstellingen uit te brengen en dat de volgorde waarin de voorkeuren zijn uitgesproken dwingend is. De functie waarin appellant is geplaatst is een passende functie binnen het oorspronkelijke, eigen taakgebied van Functioneel Beheer, aan welk taakgebied de korpschef in het kader van de plaatsing, ook vanuit het perspectief van continuïteit, betekenis heeft mogen toekennen. Appellant heeft deze functie ook opgegeven als een van zijn voorkeursfuncties. Aan de korpschef komt de beleidsvrijheid toe om na een afweging van belangen, daarbij rekening houdend met bedrijfsvoeringsbelangen en de door appellant opgegeven voorkeuren, appellant te plaatsen op een andere voorkeursfunctie dan zijn eerste voorkeur. Ook overigens is niet gebleken dat de plaatsing van appellant in zijn derde voorkeursfunctie in rechte niet houdbaar zou zijn.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden gekeerd tegen de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand zijn gelaten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 55lb, eerste lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) wordt de ambtenaar met een vergelijkbare of uitwisselbare functie in het kader van een reorganisatie geplaatst op deze vergelijkbare of uitwisselbare functie al dan niet in een andere plaats van tewerkstelling, met inachtneming van het bepaalde in artikel 55l.
4.2.
De Minister van Veiligheid en Justitie, de korpschef, de politievakorganisaties en de Centrale Ondernemingsraad hebben in het zogenaamde vierpartijenoverleg afspraken gemaakt over de aanpak van de personele reorganisatie in verband met de totstandkoming van de Nationale Politie, de zogenoemde reorganisatie Politiewet 2012. Deze afspraken zijn op hoofdlijnen vastgelegd in het zogenoemde Hoofdlijnenakkoord van 20 december 2013. Als uitwerking van dit akkoord zijn vervolgens in het vierpartijenoverleg nadere rechtspositionele afspraken gemaakt. Deze uitvoeringsafspraken zijn op 4 juni 2015 door het Georganiseerd Overleg in Politieambtenarenzaken vastgesteld en zijn vastgelegd in het zogenoemde ‘Moederdocument’, met bijlagen.
4.3.1.
Volgens het Hoofdlijnenakkoord wordt de uitgangspositie van de medewerker in de reorganisatie bepaald door de aan hem per 1 januari 2012 toegekende LFNP-functie. Dit in samenhang met het samenstel van werkzaamheden dat is vastgelegd in de uitgangspositie van de medewerker vóór de overgang naar een LFNP-functie. Voor de meeste medewerkers is dat de oude korpsfunctie op 31 december 2011.
4.3.2.
In fase 1 worden medewerkers geplaatst op functies in de nieuwe formatie. Zij worden geplaatst als functievolger, dan wel vanuit de positie van herplaatsingskandidaat als in fase 1 een passende functie is gevonden.
4.3.3.
Een functievolger volgt een vergelijkbare of uitwisselbare functie zoals bedoeld in artikel 55l van het Barp. Medewerkers met een vergelijkbare of uitwisselbare functie worden in de reorganisatie Politiewet 2012 allen aangewezen als functievolger, ongeacht de formatieruimte in de functie. Overbezetting in de vergelijkbare of uitwisselbare functie wordt dus geaccepteerd.
4.4.
De vergelijkbare of uitwisselbare functies worden vastgesteld door functievergelijking. Die gebeurt - blijkens het Moederdocument, bijlage 5: ‘Functievergelijking reorganisatie politiewet 2012, Werkwijze Werk naar Team (WNT)’ - als volgt:
 Op basis van het samenstel van opgedragen werkzaamheden vastgelegd in de uitgangspositie voor de overgang naar een LFNP-functie wordt bepaald in welk taakgebied/werkveld de medewerker werkzaamheden zijn opgedragen;
 Aan de hand daarvan wordt bepaald in welk team in de nieuwe formatie dit taakgebied/werkveld terugkeert. Het resultaat daarvan wordt weergegeven in de zogenoemde “Van werk naar team”-tabellen;
 Vervolgens wordt vastgesteld of de LFNP-functie van de medewerker voorkomt in de formatie van het desbetreffende team. Is dit het geval dan wordt de medewerker op die functie als functievolger geplaatst;
 Bij de beoordeling of de LFNP-functie van de medewerker voorkomt in de formatie van het betreffende team worden werkterreinen, aandachtsgebieden en specifieke functionaliteiten buiten beschouwing gelaten;
 Als de LFNP-functie van de medewerker niet voorkomt in de formatie van het betreffende team, wordt gekeken of het samenstel van opgedragen werkzaamheden dat is vastgelegd in de uitgangspositie van de medewerker voor de overgang naar de LFNP-functie vergelijkbaar of uitwisselbaar is met een functie in de formatie van het team. Is dit het geval dan wordt de medewerker op die functie als functievolger geplaatst. Voor deze laatste vergelijking bestaat een commissie (Commissie Functievergelijking) die de korpschef hierover adviseert.
4.5.
In het Hoofdlijnenakkoord is bepaald dat als herplaatsingskandidaat wordt aangewezen:
 Een medewerker met een samenstel van opgedragen werkzaamheden in een taakgebied/werkveld dat niet terugkeert in het nieuwe korps;
(…)
  • Een medewerker met een LFNP-functie, waarvan de functie niet terugkeert in de formatie voor het team in de nieuwe formatie waarin het taakgebied/werkveld terugkeert;
  • (…)
4.6.
In artikel 8, derde lid, van de Regeling landelijk sociaal statuut (Stcrt. 2011, nr. 8388, zoals nadien gewijzigd, Stcrt. 2014, nr. 4677), hierna: Regeling LSS, is bepaald dat indien uit het concept-personeelsplaatsingsplan blijkt dat er in de nieuwe organisatie onvervulde functies zijn, vervolgens wordt bezien of de herplaatsingskandidaten daarop kunnen worden geplaatst. De volgorde van plaatsing voor herplaatsingskandidaten geschiedt dan met inachtneming van het volgende:
de functie is passend voor betrokkene;
een horizontale plaatsing gaat vóór een verticale plaatsing;
een verticaal positieve plaatsing gaat voor een verticaal negatieve plaatsing;
bij een horizontale of een verticale positieve plaatsing is, indien de functie voor meerdere ambtenaren passend is, de geschiktheid van de ambtenaar bepalend, bij gelijke geschiktheid gaat de ambtenaar met het hoogste aantal jaren in politiedienst voor de ambtenaar met een lager aantal jaren in politiedienst.
4.7.
Op grond van het Hoofdlijnenakkoord geldt, in aanvulling op de plaatsingsprocedure van artikel 8, derde lid, van de Regeling LSS, dat de korpschef de plaatsingsadviescommissie (PAC) als kader meegeeft dat het om redenen van continuïteit zijn voorkeur heeft dat herplaatsingskandidaten worden herplaatst in het team waarin het taakgebied/werkveld terugkeert waarin volgens de uitgangspositie voor de overgang naar het LFNP formeel werkzaamheden zijn opgedragen. De PAC houdt met deze voorkeur van de korpschef nadrukkelijk rekening bij het wegen van de schriftelijke belangstelling die herplaatsingskandidaten kenbaar hebben gemaakt voor een of meer passende functies. Daarnaast geldt voor de te overwegen herplaatsingsmogelijkheden onverkort de eis dat de functie passend moet zijn als bedoeld in (artikel 55o van) het Barp. Dit is als volgt geconcretiseerd:
 Als het team horizontale herplaatsingsmogelijkheden heeft, dan hebben deze de voorkeur boven horizontale mogelijkheden in andere teams;
 Zijn in het team geen horizontale herplaatsingsmogelijkheden beschikbaar, maar wel herplaatsingsmogelijkheden één schaalniveau hoger of lager, dan hebben deze de voorkeur boven horizontale herplaatsingsmogelijkheden in andere teams. Dit geldt met dien verstande dat wanneer voor een herplaatsingskandidaat in andere teams horizontale herplaatsingsmogelijkheden beschikbaar zijn, een herplaatsingsmogelijkheid één schaalniveau lager in het team waarin het taakgebied terugkeert alleen kan worden geadviseerd als de herplaatsingskandidaat daarmee instemt. Voorts is bij een herplaatsingsmogelijkheid één schaalniveau hoger artikel 7a van de (gewijzigde) Regeling LSS onveranderd van toepassing (herplaatsingskandidaat motiveert schriftelijk diens belangstelling en stelt gegevens ter beschikking);
 Is dan nog geen herplaatsingsmogelijkheid gevonden, dan verloopt de verdere herplaatsingsprocedure volgens de regels van de (gewijzigde) Regeling LSS (huidig lid 2);
 Voor deze aanvulling geldt dat horizontale herplaatsingen mogen leiden tot (grotere) overbezetting in (functies in) een team. Dit is mogelijk tot een mate die om redenen van financiën en/of bedrijfsvoering in redelijkheid kan worden aanvaard, mede gezien een realistische verwachting over uitstroom uit (betreffende functies in) het team.
4.8.
In artikel 55v van het Barp is bepaald dat indien de toepassing van hoofdstuk VII.b (Voorzieningen bij reorganisaties) of de nadere regels ter uitvoering van dit hoofdstuk in individuele gevallen leiden tot onbillijkheden van overwegende aard of indien er sprake is van een bijzondere situatie van een individuele herplaatsingskandidaat, het bevoegd gezag, na afweging van de belangen van het individu en van de organisatie, kan afwijken van dit hoofdstuk of de nadere regels ter uitvoering van dit hoofdstuk.
4.9.
De Raad stelt voorop dat de (her)plaatsing van appellant in de functie van derde voorkeur geheel in overeenstemming is met artikel 8, derde lid, van de Regeling LSS en de in dit verband gemaakte (uitvoerings)afspraken. De Raad tekent in dit verband aan dat, naar tussen partijen op zichzelf niet in geschil is, sprake is van een functie die passend is voor appellant, sprake is van een horizontale plaatsing - die vóórgaat op een verticale plaatsing - terwijl de functie van derde voorkeur bovendien valt binnen het oorspronkelijke, eigen taakgebied van appellant (Functioneel Beheer), wat in lijn is met de in het Hoofdlijnenakkoord om redenen van continuïteit uitgesproken voorkeur dat herplaatsingskandidaten worden herplaatst in het team waarin het taakgebied/werkveld terugkeert waarin volgens de uitgangspositie voor de overgang naar het LFNP formeel werkzaamheden zijn opgedragen. Feitelijk heeft appellant zijn eigen werk (taakgebied) gevolgd, wat strookt met het uitgangspunt van de reorganisatie, te weten dat zoveel mogelijk het werk gevolgd dient te worden.
4.10.
De Raad volgt appellant voorts niet in zijn betoog dat de korpschef was gehouden de functie van eerste voorkeur van appellant toe te kennen omdat medewerkers in de gelegenheid zijn gesteld om drie belangstellingen uit te brengen en de volgorde waarin de voorkeuren zijn uitgesproken dwingend is. Er is geen rechtsregel aan te wijzen waaruit volgt dat de korpschef gehouden was appellant horizontaal op zijn eerste voorkeursfunctie te plaatsen, dit met voorrang op verticaal geplaatste medewerkers, zoals in dit geval de twee medewerkers die geplaatst zijn op appellants eerste functievoorkeur. Het bepaalde in artikel 8, derde lid, aanhef en onder b, van de Regeling LSS maakt dat niet anders. De plaatsing van appellant in de functie van derde voorkeur is immers, als gezegd, geheel in overeenstemming met artikel 8, derde lid, van de Regeling LSS. Aan de vraag wat de positie van appellant in het kader van dit artikellid zou zijn geweest met betrekking tot de functie van zijn eerste voorkeur wordt dus niet toegekomen.
4.11.1.
Appellant heeft ten slotte betoogd dat de rechtbank in het kader van de door haar uitgesproken kostenveroordeling heeft miskend dat er een hoorzitting in bezwaar heeft plaatsgevonden, zodat de kostenveroordeling in zoverre 1 punt te laag is vastgesteld. Appellant verzoekt de Raad om dit punt alsnog toe te kennen. Dit betoog slaagt niet.
4.11.2.
Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb worden de kosten die een belanghebbende in verband met de behandeling van bezwaar heeft moeten maken, uitsluitend op verzoek van de belanghebbende vergoed voor zover het besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Gelet op het feit dat de korpschef het besluit van 10 juni 2016 niet heeft herroepen, heeft appellant geen recht op toekenning van een (extra) punt voor zijn aanwezigheid bij de in bezwaar gehouden hoorzitting.
4.12.
Het voorgaande betekent dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, zal worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van R.I.S. van Haaren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 april 2020.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) R.I.S. van Haaren