ECLI:NL:CRVB:2020:848
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering na verzekeringsgeneeskundig onderzoek en geschiktheid voor functie perronmedewerker
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 april 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant. Appellant, die als allround field engineer werkte, meldde zich op 4 juni 2012 ziek. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde hem een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Na een nieuwe ziekmelding in 2017, werd appellant geschikt geacht voor de functie van perronmedewerker, wat leidde tot de beëindiging van zijn ZW-uitkering per 25 september 2017. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde zijn beroep ongegrond.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat de functie van perronmedewerker niet passend was vanwege zijn medische klachten, waaronder een autisme-spectrumstoornis en beperkingen in sociale interacties. Hij voerde aan dat hij niet in staat was om de werkzaamheden te verrichten die bij deze functie kwamen kijken. Het Uwv verwees naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die concludeerde dat appellant geschikt was voor de functie. De Raad oordeelde dat er geen nieuwe medische informatie was overgelegd die de eerdere conclusies van de verzekeringsarts zou ondermijnen.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht had geoordeeld dat appellant geschikt was voor de functie van perronmedewerker. De overwegingen van de rechtbank werden onderschreven, en het hoger beroep werd afgewezen. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.