ECLI:NL:CRVB:2020:846

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 april 2020
Publicatiedatum
1 april 2020
Zaaknummer
18/3517 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de hoogte van de loongerelateerde WGA-uitkering en geschiktheid van geduide functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 april 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv met betrekking tot de hoogte van zijn loongerelateerde WGA-uitkering. Appellant, die zich op 24 februari 2014 ziek meldde, had een aanvraag ingediend op grond van de Wet WIA. Na een medisch onderzoek werd vastgesteld dat hij 44,39% arbeidsongeschikt was, wat later door het Uwv werd herzien naar 57,53%. De rechtbank Oost-Brabant verklaarde het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant, waaronder de ondergeschatte fysieke en psychische klachten, en de geschiktheid van de geduide functies, beoordeeld. De Raad concludeerde dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld en dat de medische beoordeling van de verzekeringsarts voldoende onderbouwd was. De Raad oordeelde dat de geduide functies in medisch en arbeidskundig opzicht geschikt waren voor appellant, ondanks zijn klachten. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van appellant werd afgewezen. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.3517 WIA

Datum uitspraak: 1 april 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 9 mei 2018, 17/3045 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. Akdeniz, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 februari 2020. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Akdeniz en T. Cetinkaya als tolk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als productiemedewerker voor 38 uur per week. Op 24 februari 2014 heeft appellant zich ziek gemeld met lichamelijke klachten. Appellant heeft op 10 november 2015 een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ingediend. Na afloop van de aan zijn werkgever opgelegde loondoorbetalingsverplichting is de aanvraag van appellant in behandeling genomen. Appellant heeft in dat kader het spreekuur van 3 februari 2017 bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
13 februari 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 44,39% .
1.2.
Bij besluit van 16 februari 2017 heeft het Uwv appellant met ingang van 20 februari 2017 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, omdat hij met ingang van die datum 44,39% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 28 september 2017 (bestreden besluit) gegrond verklaard, in die zin dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant wordt vastgesteld op 57,53%. Omdat de mate van arbeidsongeschiktheid blijft vallen in de klasse 35-80%, verandert de hoogte van de loongerelateerde WGA-uitkering niet.
Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 31 augustus 2017 en 7 september 2017 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een rapport van 28 september 2017 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat het onderzoek onzorgvuldig is verricht. De rechtbank is verder niet gebleken dat het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep inconsistenties bevat of dat dit onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te oordelen dat de belastbaarheid van appellant onjuist is ingeschat. De lichamelijke problematiek van appellant was bekend. De rechtbank heeft geen reden om aan te nemen dat de hiermee verband houdende objectiveerbare beperkingen zijn onderschat. Hierbij is van belang dat appellant in beroep geen nieuwe medische verklaringen heeft overgelegd die zijn stellingen kunnen onderbouwen. De rechtbank heeft de verzekeringsarts gevolgd in zijn toelichting op het standpunt dat, als rekening wordt gehouden met de beperkingen van appellant, geen aanleiding is voor het aannemen van een urenbeperking. De enkele stelling dat appellant meer beperkingen ervaart dan aangenomen kan niet leiden tot het oordeel dat het Uwv de medische beperkingen onjuist heeft vastgesteld.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat. Er is onvoldoende rekening gehouden met de fysieke problematiek van appellant, waaronder nekklachten, rugklachten, hartklachten, diabetes, slaapapneu en slechthorendheid. Ook is sprake van psychische klachten. Daarnaast zijn volgens appellant zijn orthopedische klachten onderschat. Gelet op zijn fysieke en psychische klachten is appellant niet in staat om 8 uur per dag en 40 uur per week te werken. Een urenbeperking is daarom geïndiceerd. Appellant acht zich volledig arbeidsongeschikt.
Verder heeft appellant aangevoerd dat twee geduide functies (medewerker logistiek en montagemedewerker) niet geschikt zijn voor hem, vanwege zijn slechte beheersing van de Nederlandse taal.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 20 februari 2017 heeft vastgesteld op 57,53%.
4.3.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van de gronden die in bezwaar en beroep tegen de (medische en arbeidskundige) onderbouwing van het bestreden besluit zijn aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak, zoals weergegeven onder 2 van deze uitspraak, gemotiveerd besproken.
Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden geheel onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.4.
Anders dan appellant in hoger beroep heeft gesteld, is niet gebleken dat appellant zich vanwege taalproblemen niet goed heeft kunnen uitdrukken op het spreekuur van 3 februari 2017 van de primaire arts van het Uwv. Uit het verslag van de primaire arts van 10 februari 2017 volgt dat appellant op het spreekuur werd vergezeld van zijn twee dochters en dat een groot deel van de vragen en antwoorden zijn vertaald door de dochters van appellant. In het verslag is tevens vermeld dat de dochters niet aanwezig waren bij het lichamelijk onderzoek, maar dat appellant zich toen redelijk goed verstaanbaar heeft kunnen maken. Er is dan ook geen reden om aan te nemen dat appellant belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van zijn klachten of dat appellant niet op zorgvuldige wijze is gehoord.
4.5.
Wat betreft de stelling van appellant dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn klachten als gevolg van slaapapneu wordt overwogen dat in de beschikbare medische informatie van de huisarts (van 16 februari en 23 augustus 2017), de kno-arts (van mei 2016) en het medisch onderzoeksverslag van 10 februari 2017 geen melding wordt gemaakt van slaapapneu klachten dan wel van een specifieke behandeling daarvan.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 17 december 2017 uit deze gegevens kunnen afleiden dat bij appellant ten tijde van de datum in geding geen sprake was van een ernstige vorm van slaapapneu. Gelet hierop heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding gezien om, naast de aangenomen beperking ten aanzien van ’s nachts werken en sterk wisselende tijden, geen verdergaande beperkingen op te nemen in de rubriek werktijden. Nu medische informatie ontbreekt, die een ander beeld geeft van de toestand van appellant toestand op dit punt rondom de datum in geding, is er geen reden om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel. De aangevoerde grond van appellant dat hij als gevolg van de uit slaapapneu voortvloeiende vermoeidheidsklachten in aanmerking dient te komen voor een urenbeperking, kan daarom niet slagen.
4.6.
Appellant wordt ook niet gevolgd in zijn betoog dat bij de vaststelling van de belastbaarheid onvoldoende rekening is gehouden met de draaiduizeligheid.
Uit het rapport van de primaire arts van 10 februari 2017 volgt dat de evenwichtsproblemen besproken zijn en betrokken zijn in de medische beoordeling. De primaire arts heeft aanleiding gezien om vanuit veiligheidsoverwegingen een beperking op te nemen voor werken op hoogte. Andere beperkingen in verband met de draaiduizeligheid zijn niet opgenomen, aangezien uit de medische informatie en het onderzoek gebleken is dat evenwichtsproblemen maar beperkt voorkomen. Appellant heeft geen medische informatie ingebracht die aanleiding geeft tot twijfel aan het medisch oordeel en de vastgestelde belastbaarheid van appellant op de datum in geding.
4.7.
Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de rechtbank terecht vastgesteld dat de geduide functies in medisch en arbeidskundig opzicht geschikt zijn voor appellant.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 28 september 2017 adequaat gereageerd op de bezwaren van appellant en per functie inzichtelijk en overtuigend beargumenteerd waarom appellant voldoet aan de in de functie gestelde opleidingseisen en het benodigde taalniveau. Appellant moet, gelet op zijn werkverleden, in staat worden geacht mondelinge aanwijzingen en instructies te begrijpen, waarmee hij voldoet aan de voor de functie van montagemedewerker gestelde taalbeheersing. Voor de functie van medewerker logistiek worden geen hoge eisen gesteld aan het taalniveau.
De aangevoerde grond dat twee van de geduide functies niet passend zijn voor appellant in verband met zijn beperkte beheersing van de Nederlandse taal slaagt daarom niet.
4.8.
Uit wat is overwogen in 4.1 tot en met 4.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van L.E. König als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 april 2020.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) L.E. König