ECLI:NL:CRVB:2020:839

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 april 2020
Publicatiedatum
1 april 2020
Zaaknummer
18/803 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de zorgvuldigheid van medisch onderzoek en geschiktheid van functies in het kader van WAO-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 april 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant, die sinds 19 juni 2000 een uitkering ontvangt op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn lichamelijke en psychische klachten zodanig zijn dat hij volledig arbeidsongeschikt is. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De appellant had geen medische stukken overgelegd die zijn stellingen onderbouwden.

De Centrale Raad van Beroep heeft de gronden van appellant in hoger beroep als een herhaling van eerdere argumenten beschouwd en heeft de oordelen van de rechtbank onderschreven. De Raad concludeerde dat de verzekeringsartsen op overtuigende wijze hadden gemotiveerd dat de vastgestelde belastbaarheid van appellant afdoende rekening hield met zijn psychische en lichamelijke beperkingen. De Raad heeft ook vastgesteld dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant, uitgaande van de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).

De uitspraak bevestigt dat er geen aanleiding is om een onafhankelijke deskundige te benoemen, zoals door appellant was verzocht. De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarmee de eerdere beslissing van het Uwv om de WAO-uitkering van appellant niet te verhogen, in stand blijft.

Uitspraak

18.803 WAO

Datum uitspraak: 1 april 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 19 januari 2018, 17/664 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B. Arabaci, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 februari 2020. Namens appellant is mr. Arabaci verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J. Reith.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant ontvangt sinds 19 juni 2000 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), die laatstelijk is berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Bij wijzigingsformulier van 20 december 2015 heeft appellant gemeld dat zijn gezondheid sinds 7 april 2014 is verslechterd. In verband hiermee heeft een verzekeringsarts van het Uwv appellant op het spreekuur van 25 april 2016 lichamelijk en psychisch onderzocht. De verzekeringsarts heeft op basis van het spreekuurcontact en de overgelegde medische informatie van de behandelend sector geconcludeerd dat de mentale toestand niet is verslechterd. De in het verleden vermelde knieklachten zijn wel verslechterd maar gelet op de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 9 mei 2006 waarin uitgebreide fysieke beperkingen zijn vastgelegd, is daarmee al rekening gehouden. Wel heeft deze arts aanvullende beperkingen vastgesteld voor het langdurig gehurkt en geknield actief zijn. Voorts dient zware nekbelasting vermeden te worden. De rugklachten hebben een aspecifiek karakter en bij onderzoek zijn geen afwijkingen geconstateerd noch blijkt uit de medische informatie dat er structurele afwijkingen zijn. De verzekeringsarts heeft de beperkingen neergelegd in een FML van 14 juni 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant berekend op 53,97%. Bij besluit van 30 augustus 2016 heeft het Uwv met ingang van 4 april 2016 de WAO-uitkering van appellant verhoogd naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 45 tot 55%.
1.2.
Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft, naar aanleiding van het bezwaar van appellant, in verband met de psychische klachten van appellant de FML aangescherpt ten aanzien van het samenwerken. Voor wat betreft de nek-, rug-, been- en knieklachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen reden gezien aanvullende beperkingen in de FML op te nemen. Met de aangescherpte FML van 3 januari 2017 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de geschiktheid van de geselecteerde functies beoordeeld en twee functies laten vervallen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) geraadpleegd en heeft op basis van de geselecteerde functies productiemedewerker textiel, geen kleding (SBC-code 272043), samensteller elektrotechnische apparatuur, wikkelaar (SBC-code 267050) en administratief medewerker (SBC-code 315133) de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 50,84%, vallend in de arbeidsongeschiktheidsklasse 45 tot 55%. Bij besluit van 10 juni 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig is verricht. Alle naar voren gebrachte psychische en lichamelijk klachten en de medische informatie van de behandeld sector zijn op kenbare wijze betrokken bij het onderzoek. Op basis van dossierstudie en bevindingen van het psychisch en lichamelijk onderzoek is er geen reden om aan te nemen dat de verzekeringsartsen aspecten van de gezondheid van appellant hebben gemist. De medische belastbaarheid van appellant is op overtuigende wijze gemotiveerd. Appellant heeft geen medische informatie overgelegd waaruit zou blijken dat als gevolg van zijn klachten (verdergaande) beperkingen had moeten worden aangenomen. Verder was de rechtbank er voldoende van overtuigd dat de belastbaarheid van appellant met de, in de beroepsfase, aan de schatting ten grondslag gelegde functies van productiemedewerker textiel, geen kleding (SBC-code 272043), samensteller elektrotechnische apparatuur, wikkelaar (SBC-code 267050) en medewerker intern transport (SBC-code 111220) niet wordt overschreden. In verband met de in beroep gewijzigde arbeidskundige motivering heeft de rechtbank toepassing gegeven aan artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht en het beroep van appellant ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat zijn lichamelijke en psychische klachten zodanig zijn dat hij op medische gronden volledig arbeidsongeschikt is. Appellant houdt staande dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest, dat het Uwv met de beperkingen in de FML van 3 januari 2017 zijn lichamelijke en psychische beperkingen heeft onderschat en dat hij wegens zijn beperkingen niet in staat kan worden geacht de geselecteerde functies te vervullen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de conclusie van de verzekeringsartsen. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat de desbetreffende gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen, worden onderschreven. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.
4.2.
Ook in hoger beroep heeft appellant niet met medische stukken onderbouwd waarom hij ten gevolge van zijn psychische problematiek en lichamelijke klachten meer of anders beperkt is dan is opgenomen in de FML van 3 januari 2017. De verzekeringsartsen hebben op inhoudelijk overtuigende wijze gemotiveerd dat met de voor appellant vastgestelde belastbaarheid afdoende rekening is gehouden met zijn psychische en lichamelijke beperkingen. Daartoe hebben deze artsen op basis van het spreekuur van de verzekeringsarts van 25 april 2016 waarbij lichamelijk en psychisch onderzoek is verricht, het aanvullend medisch onderzoek na de hoorzitting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep als ook de informatie van de behandelend sector waarbij met name informatie van de behandelend psychiater, waaronder de uitgebreide gespreksverslagen, is betrokken, beperkingen vastgesteld. Deze beperkingen zijn neergelegd in de, in de bezwaarprocedure licht aangepaste, FML van 3 januari 2017. Benadrukt wordt dat appellant met deze FML, naast de beperkingen in de rubriek persoonlijk functioneren, onder meer beperkt is geacht op het hanteren van emotionele problemen van anderen, omgaan met conflicten waarbij appellant sterk beperkt is geacht als ook het samenwerken. Verder is appellant aangewezen op werk waarin meestal weinig of geen rechtstreeks contact met patiënten of hulpbehoevenden is vereist. Appellant heeft geen medische informatie overgelegd voor het aannemen van verdergaande beperkingen. Voor zijn lichamelijke klachten zijn niet geringe beperkingen vastgesteld in de rubrieken dynamische handelingen en statische houdingen. Ook hierover heeft appellant in beroep noch in hoger beroep medische informatie overgelegd op basis waarvan getwijfeld moet worden aan de juistheid van deze beperkingen. Nu er geen aanleiding is te twijfelen aan de juistheid van de voor appellant vastgestelde belastbaarheid wordt bij het oordeel van de rechtbank aangesloten dat geen aanleiding bestaat een onafhankelijke deskundige te benoemen zoals appellant heeft verzocht.
4.3.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat, uitgaande van de juistheid van de FML, de in beroep aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van C.I. Heijkoop als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 april 2020.
(getekend) E. Dijt
(getekend) C.I. Heijkoop