ECLI:NL:CRVB:2020:839
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de zorgvuldigheid van medisch onderzoek en geschiktheid van functies in het kader van WAO-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 april 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant, die sinds 19 juni 2000 een uitkering ontvangt op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn lichamelijke en psychische klachten zodanig zijn dat hij volledig arbeidsongeschikt is. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De appellant had geen medische stukken overgelegd die zijn stellingen onderbouwden.
De Centrale Raad van Beroep heeft de gronden van appellant in hoger beroep als een herhaling van eerdere argumenten beschouwd en heeft de oordelen van de rechtbank onderschreven. De Raad concludeerde dat de verzekeringsartsen op overtuigende wijze hadden gemotiveerd dat de vastgestelde belastbaarheid van appellant afdoende rekening hield met zijn psychische en lichamelijke beperkingen. De Raad heeft ook vastgesteld dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant, uitgaande van de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).
De uitspraak bevestigt dat er geen aanleiding is om een onafhankelijke deskundige te benoemen, zoals door appellant was verzocht. De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarmee de eerdere beslissing van het Uwv om de WAO-uitkering van appellant niet te verhogen, in stand blijft.