ECLI:NL:CRVB:2020:816

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 maart 2020
Publicatiedatum
30 maart 2020
Zaaknummer
19/5130 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens ontbreken beroepsgronden

Op 25 maart 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 19/5130 WIA. Het hoger beroep was ingesteld door de appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 29 oktober 2019, met nummer 19/1099. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het ingediende beroepschrift geen gronden bevatte, wat in strijd is met artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Deze bepaling is ook van toepassing op hoger beroep volgens artikel 6:24 van de Awb.

De appellant was in de gelegenheid gesteld om het verzuim te herstellen, maar heeft de gestelde termijnen ongebruikt laten verstrijken. Ondanks herhaalde aanmaningen om de beroepsgronden in te dienen, heeft de appellant geen actie ondernomen. De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk was, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en ondertekend door de voorzitter J.P.M. Zeijen en griffier C. Tersteeg.

Belanghebbenden en het bestuursorgaan hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na verzending van het afschrift van de uitspraak schriftelijk verzet te doen bij de Centrale Raad van Beroep. De indiener van het verzetschrift kan daarbij verzoeken om in de gelegenheid te worden gesteld om te worden gehoord.

Uitspraak

Datum uitspraak: 25 maart 2020
19/5130 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
29 oktober 2019, 19/1099 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

OVERWEGINGEN

In artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat het beroepschrift de gronden van het beroep dient te bevatten. Ingevolge artikel 6:24 van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Het ingediende beroepschrift bevat geen gronden.
Bij brief van 20 december 2019 is appellant in de gelegenheid gesteld dit verzuim binnen vier weken te herstellen.
Appellant heeft deze termijn ongebruikt voorbij laten gaan.
Bij aangetekende brief van 20 januari 2020 is aan appellant nogmaals de gelegenheid geboden de beroepsgronden in te dienen. Daarbij is een termijn van vier weken gesteld en is appellant erop gewezen dat overschrijding van die termijn tot gevolg zal hebben dat de zaak niet inhoudelijk wordt behandeld.
Appellant heeft ook deze termijn ongebruikt voorbij laten gaan.
Niet is gebleken van redenen die een verontschuldiging vormen voor dit verzuim. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van C. Tersteeg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2020.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) C. Tersteeg
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.

DS