ECLI:NL:CRVB:2020:816
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens ontbreken beroepsgronden
Op 25 maart 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 19/5130 WIA. Het hoger beroep was ingesteld door de appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 29 oktober 2019, met nummer 19/1099. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het ingediende beroepschrift geen gronden bevatte, wat in strijd is met artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Deze bepaling is ook van toepassing op hoger beroep volgens artikel 6:24 van de Awb.
De appellant was in de gelegenheid gesteld om het verzuim te herstellen, maar heeft de gestelde termijnen ongebruikt laten verstrijken. Ondanks herhaalde aanmaningen om de beroepsgronden in te dienen, heeft de appellant geen actie ondernomen. De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk was, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en ondertekend door de voorzitter J.P.M. Zeijen en griffier C. Tersteeg.
Belanghebbenden en het bestuursorgaan hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na verzending van het afschrift van de uitspraak schriftelijk verzet te doen bij de Centrale Raad van Beroep. De indiener van het verzetschrift kan daarbij verzoeken om in de gelegenheid te worden gesteld om te worden gehoord.