ECLI:NL:CRVB:2020:814
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 maart 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep met zaaknummer 19/4266 ZW. Het hoger beroep is ingesteld door appellante, vertegenwoordigd door mr. E. Kafa, advocaat. De zaak betreft de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep omdat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn is betaald. Volgens artikel 8:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het betalen van griffierecht verplicht voor de indiener van het beroepschrift, en deze verplichting geldt ook voor hoger beroep op basis van artikel 8:108 van de Awb.
De gemachtigde van appellante is op 8 november 2019 en opnieuw op 9 december 2019 schriftelijk gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht van € 128,-. In deze brieven werd aangegeven dat het bedrag uiterlijk 28 dagen na verzending van de eerste brief en binnen vier weken na de tweede brief op de aangegeven bankrekening moest zijn bijgeschreven of contant moest worden betaald. Ondanks deze waarschuwingen is het griffierecht niet tijdig betaald, wat heeft geleid tot de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat appellante niet in verzuim is geweest. De Raad heeft besloten het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren zonder verder onderzoek, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en kan door belanghebbenden en het bestuursorgaan worden aangevochten binnen zes weken na verzending van het afschrift van de uitspraak.