ECLI:NL:CRVB:2020:813

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 maart 2020
Publicatiedatum
30 maart 2020
Zaaknummer
19/3700 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 maart 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 10 juli 2019. Appellant had hoger beroep ingesteld, maar het griffierecht van € 128,- was niet binnen de gestelde termijn betaald. De Raad heeft appellant in eerdere correspondentie, waaronder een brief van 4 december 2019, gewezen op de verplichting om het griffierecht tijdig te voldoen. Ondanks herhaalde waarschuwingen, waaronder een aangetekende brief van 4 januari 2020, heeft appellant het griffierecht niet tijdig betaald. De termijn voor het indienen van het beroepschrift was zes weken, en de laatste dag waarop dit kon gebeuren was 21 augustus 2019. Het beroepschrift is echter pas op 22 augustus 2019 ontvangen, wat betekent dat het niet tijdig is ingediend. De Raad heeft vastgesteld dat er geen reden is om aan te nemen dat appellant niet in verzuim is geweest. Gezien deze omstandigheden heeft de Centrale Raad van Beroep het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en kan door belanghebbenden en het bestuursorgaan worden aangevochten binnen zes weken na verzending van het afschrift van de uitspraak.

Uitspraak

Datum uitspraak: 25 maart 2020
19/3700 WW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 10 juli 2019, 18/4244 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (*)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Bij brief van 4 december 2019 is appellant erop gewezen dat een griffierecht van € 128,- is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Bij aangetekende brief van 4 januari 2020 is appellant nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief op de in die brief genoemde bankrekening dient te zijn bijgeschreven dan wel contant moet zijn betaald op het bezoekadres van de Raad. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellant er rekening mee moet houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld zal worden.
Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald.
Voorts is in de artikelen 6:7, 6:8, 6:9 en 6:11 van de Awb bepaald dat het beroep tijdig moet zijn ingediend. Ingevolge artikel 6:24 van de Awb zijn deze bepalingen van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken. Deze termijn gaat in op de dag na die waarop de aangevallen uitspraak door middel van de toezending van een afschrift aan partijen is bekendgemaakt. Een beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
De uitspraak waartegen hoger beroep is ingesteld is op 10 juli 2019 in afschrift aan partijen verzonden. De laatste dag waarop tijdig een hogerberoepschrift kon worden ingediend was
21 augustus 2019.
Het beroepschrift is op 22 augustus 2019 per mail ontvangen.
Op grond hiervan moet worden geoordeeld dat het beroepschrift niet tijdig is ingediend.
Bij brief van 4 december 2019 is aan appellant gevraagd naar de reden van de termijnoverschrijding.
Appellant heeft daarop niet geantwoord.
Op grond van de beschikbare gegevens kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van C. Tersteeg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2020.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) C. Tersteeg
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.