ECLI:NL:CRVB:2020:810
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging ziekengeld en afwijzing WIA-uitkering na beoordeling arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellante, die als verzorgende IG werkzaam was, had zich ziek gemeld na een valpartij en ontving ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Het Uwv had vastgesteld dat appellante per 17 juli 2017 geen recht meer had op ziekengeld omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. Tevens werd haar aanvraag voor een WIA-uitkering afgewezen omdat zij per 25 juli 2017 voor minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht.
De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze besluiten ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. Appellante voerde in hoger beroep aan dat haar beperkingen niet goed waren ingeschat en dat zij niet in staat was de geselecteerde functies te vervullen. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat appellante in staat was om meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen en dat de FML van 16 mei 2017 correct was.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat er geen aanleiding was om aan de conclusies van de verzekeringsartsen te twijfelen. De overgelegde informatie over de botdichtheidsmeting gaf geen aanleiding voor een ander oordeel, aangezien deze niet betrekking had op de relevante data. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak zonder veroordeling in proceskosten.