ECLI:NL:CRVB:2020:808

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 maart 2020
Publicatiedatum
30 maart 2020
Zaaknummer
18/3593 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering en afwijzing aanvraag WIA-uitkering met herhaling van gronden in hoger beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Limburg. De appellant, die als internationaal vrachtwagenchauffeur werkte, had zich op 9 juli 2015 ziek gemeld met lage rugklachten na een verkeersongeval. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had appellant in eerste instantie in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Na een beoordeling door een verzekeringsarts in 2017, werd vastgesteld dat appellant in staat was om functies te vervullen, waardoor het Uwv besloot dat hij per 23 april 2017 geen recht meer had op ziekengeld.

Appellant heeft vervolgens een WIA-uitkering aangevraagd, welke door het Uwv werd afgewezen. De bezwaren van appellant tegen deze besluiten werden door het Uwv ongegrond verklaard. In hoger beroep stelde appellant dat zijn beperkingen waren onderschat en dat hij niet in staat was om de voorgestelde functies te vervullen. Het Uwv handhaafde echter zijn standpunt dat appellant meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen.

De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsarts. De Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. Wel werd bepaald dat het Uwv het griffierecht aan appellant moest vergoeden, maar dat er geen proceskosten voor vergoeding in aanmerking kwamen.

Uitspraak

18/3593 ZW
Datum uitspraak: 26 maart 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 30 mei 2018, 17/3208 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 februari 2020. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.H.G. Boelen.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als internationaal vrachtwagenchauffeur. Op
9 juli 2015 heeft hij zich ziek gemeld met lage rugklachten na een verkeersongeval. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2. In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellant op 6 februari 2017 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 7 februari 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten. Volgens de arbeidsdeskundige kan appellant, uitgaande van een maatmanomvang van 4 uur per week, wel de functies samensteller elektronische apparatuur, productiemedewerker en samensteller kunststof- en rubberindustrie vervullen. Op basis daarvan is berekend dat appellant nog 100% van zijn maatmaninkomen kan verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 22 maart 2017 vastgesteld dat appellant met ingang van 23 april 2017 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.3. Appellant heeft op 17 maart 2017 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Bij besluit van 29 maart 2017 heeft het Uwv deze aanvraag per 6 juli 2017 afgewezen.
1.4. De bezwaren van appellant tegen de besluiten van 22 maart 2017 en 29 maart 2017 heeft het Uwv bij besluit van 23 augustus 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit zijn rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 27 juni 2017 en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 1 augustus 2017 ten grondslag gelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de in de FML van 7 februari 2017 neergelegde beperkingen onderschreven, die gelden voor zowel 23 april 2017 als 6 juli 2017. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis van de geselecteerde functies van samensteller elektronische apparatuur, wikkelaar (Sbc-code 267050), medewerker intern transport (Sbc-code 111120) en samensteller kunststof- en rubberindustrie (Sbc-code 271130) berekend dat appellant nog 91,54% van zijn maatmaninkomen kan verdienen.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond
verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een zorgvuldig medisch onderzoek heeft verricht. Er bestaat volgens de rechtbank geen reden om te twijfelen aan diens bevindingen en conclusie. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de beëindiging van de ZW-uitkering per 23 april 2017, op een juiste medische grondslag berust en appellant medisch gezien in staat moet worden geacht de geselecteerde functies te vervullen. Gelet op die conclusie heeft de rechtbank verder geoordeeld dat het Uwv op goede gronden de WIA-aanvraag van appellant heeft afgewezen.
3.1. In hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat zijn beperkingen zijn onderschat. Volgens appellant heeft de rechtbank ten onrechte de verzekeringsartsen in hun oordeel gevolgd. Appellant begrijpt niet dat het Uwv er enerzijds van uitgaat dat hij beperkingen heeft, maar hem vervolgens wel in staat acht functies te verrichten. Door zijn beperkingen acht appellant zich hiertoe niet in staat.
3.2. Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. In het rapport van 11 februari 2020 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de maatmanomvang alsnog bepaald op 40 uur per week. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat binnen de Sbc-codes van medewerker intern transport (Sbc-code 111120) en samensteller kunststof- en rubberindustrie (Sbc-code 271130) – naast de reeds geselecteerde parttime functies – ook deelfuncties met een hogere urenomvang zijn te selecteren die op de datum in geding voldoende actueel zijn. Uitgaande van de aanvullend geselecteerde functies binnen deze Sbc-codes is door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep berekend dat appellant nog 82,64% van zijn maatmaninkomen kan verdienen. Het Uwv heeft daarom het standpunt gehandhaafd dat appellant meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

Besluit van 22 maart 2017

4.1.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is een herhaling van de gronden die hij
bij de rechtbank heeft ingediend, en vormt geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en er geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellant. De overwegingen die de rechtbank hieraan ten grondslag heeft gelegd worden onderschreven.
4.2.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. Nu appellant niet beperkt is geacht in werktijden of arbeidsduur heeft hetzelfde te gelden voor de in hoger beroep binnen de Sbc-codes 111120 en 271130 aanvullend geselecteerde deelfuncties met een hogere arbeidsurenomvang.

Besluit van 29 maart 2017

5. Het Uwv heeft terecht vastgesteld dat appellant per 6 juli 2017 geen recht heeft op een WIA-uitkering. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de in de FML van 7 februari 2017 neergelegde beperkingen ook per 6 juli 2017 voor appellant van toepassing geacht. Er is geen aanleiding de verzekeringsarts bezwaar en beroep in dit standpunt niet te volgen. Uit 4.2 volgt dat op basis van die FML voor appellant functies zijn te selecteren op grond waarvan een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% aan de orde is. Ook in zoverre slaagt het hoger beroep niet.
6. Gelet op 3.2 is pas in hoger beroep een deugdelijke arbeidskundige motivering aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd. Dit gebrek zal worden gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) omdat aannemelijk is dat belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld. Ook als het gebrek zich niet zou hebben voorgedaan zou een besluit met dezelfde inhoud zijn genomen. Het bestreden besluit wordt om die reden in stand gelaten.
7. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd met verbetering van gronden.
8. In de toepassing van artikel 6:22 van de Awb wordt aanleiding gezien te bepalen dat het Uwv het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht aan appellant vergoedt. Niet gebleken is van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 172,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van F.E.M. Boon als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2020.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) F.E.M. Boon