ECLI:NL:CRVB:2020:806
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld na psychische klachten en arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van het ziekengeld van appellant, die zich ziek had gemeld met psychische klachten. Appellant, die als sloper/kraanmachinist werkte, had zich op 16 november 2015 ziek gemeld. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellant vanaf 13 juli 2017 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.
Tijdens de procedure heeft appellant aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn psychische klachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen. Hij stelde dat zijn klachten in de loop der tijd waren toegenomen en dat hij meer beperkt was dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) was vastgelegd. Het Uwv heeft echter in zijn verweerschrift aangegeven dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep juist waren.
De Raad heeft de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellant. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van het Uwv. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt dat appellant geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij in staat is om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen.