ECLI:NL:CRVB:2020:802

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 maart 2020
Publicatiedatum
30 maart 2020
Zaaknummer
18/1462 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling arbeidsongeschiktheid en geschiktheid functies na herbeoordeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante is vastgesteld op 36,72% na een herbeoordeling door het Uwv. Appellante, die eerder 100% arbeidsongeschikt was verklaard, heeft in 2017 een herbeoordeling aangevraagd, die resulteerde in een lagere mate van arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat het medisch oordeel van het Uwv zorgvuldig was en dat er geen nieuwe medische informatie was die de eerdere conclusies kon ondermijnen. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar psychische klachten onvoldoende zijn meegewogen, vooral na een suïcidepoging in 2017. Het Uwv heeft verzocht de uitspraak van de rechtbank te bevestigen. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsartsen juist zijn. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een andere beoordeling van de arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

/18.1462 WIA

Datum uitspraak: 25 maart 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
1 februari 2018, 17/6893 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.J.A. van Schaik, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Appellante heeft nadien informatie van de huisarts en de behandelend psychiater aan de Raad gestuurd.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend, met daarbij een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 16 juli 2018 en een besluit van 1 augustus 2018 waarbij is vastgesteld dat appellante vanaf 15 september 2017 80 tot 100% arbeidsongeschikt wordt geacht.
Met een rapport van 5 oktober 2018 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gereageerd op de in hoger beroep ingediende informatie.
Appellante heeft nog stukken aan de Raad gezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2020. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. van Schaik. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.J. Grasmeijer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam geweest als productiemedewerker. Op 7 maart 2005 heeft zij zich ziek gemeld wegens psychische klachten. Per einde wachttijd, 5 maart 2007, is voor appellante recht op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ontstaan, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%. Met ingang van 5 maart 2009 is deze uitkering overgegaan in een WGA-loonaanvullingsuitkering. In 2013 is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 43,58%.
1.2.
In 2017 heeft een herbeoordeling plaatsgevonden op verzoek van de werkgever van appellante. Bij besluit van 13 april 2017 heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 juli 2017 vastgesteld op 36,72%. Dit besluit is gebaseerd op een rapport van een verzekeringsarts van 14 maart 2017 en een rapport van een arbeidsdeskundige van
12 april 2017.
1.3.
Bij besluit van 29 augustus 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 13 april 2017 ongegrond verklaard. Aan dat besluit heeft het Uwv een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 april 2017 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 24 augustus 2017 ten grondslag gelegd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat wat appellante heeft aangevoerd geen reden geeft het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voor onjuist te houden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is uitgegaan van een depressieve stoornis, matig tot ernstig. In verband hiermee zijn – door de verzekeringsarts bezwaar en beroep als fors aangemerkte – beperkingen aangenomen ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren, en werktijden. Ook met de schouder- en nekklachten van appellante is rekening gehouden. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen objectieve medische informatie is op basis waarvan twijfel is ontstaan over de per 1 juli 2017 voor appellante vastgestelde belastbaarheid. De rechtbank heeft evenmin grond gezien voor het oordeel dat de belasting in de voorgehouden functies de mogelijkheden van appellante overschrijdt.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de achteruitgang van haar psychische spankracht sinds 2013 onvoldoende in ogenschouw is genomen. Dat de psychische situatie achteruit ging is geobjectiveerd door haar behandelaars. Uiteindelijk heeft dit geleid tot een suïcidepoging in september 2017, waarna een opname van tweeënhalve maand is gevolgd in een GGZ-instelling. Appellante heeft informatie van psychiater B.J.P. Bolt van
30 november 2017 over deze opname aan de Raad gestuurd.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 1 juli 2017 heeft vastgesteld op 36,72%.
4.3.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is voor twijfel aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen. Zowel de verzekeringsarts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante gezien. Beide artsen hadden de beschikking over informatie van behandelend artsen waaronder informatie van psychiater R. Soylu van 12 november 2016 en van 1 februari 2017. De verzekeringsarts heeft op basis van de onderzoeksbevindingen, het klachtenpatroon en het dagverhaal geconcludeerd dat de in 2013 opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst ook in 2017 van toepassing te achten is. Er zijn beperkingen aangenomen in verband met psychische klachten als gevolg van een reactieve, recidiverende depressieve stoornis. Deze diagnose wordt bevestigd in de medische informatie van behandelaars.
4.4.
In een rapport van 5 oktober 2018 heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep gereageerd op de in hoger beroep ingediende stukken. De brief van psychiater Bolt van
30 november 2017 over de opname van 15 september 2017 tot 30 november 2017, geeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding om tot een ander oordeel over de belastbaarheid te komen omdat hierin geen nieuwe informatie staat die betrekking heeft op de datum in geding. Zij heeft van belang geacht dat de eerder bij de zaak betrokken verzekeringsarts bezwaar en beroep appellante op de hoorzitting van 19 juli 2017 heeft gezien en dat hij zich een goed beeld heeft kunnen vormen van de medische situatie van appellante op 1 juli 2017. Dit standpunt wordt onderschreven.
4.5.
Het oordeel en de overwegingen van de rechtbank betreffende de arbeidskundige beoordeling van het bestreden besluit worden eveneens onderschreven. Het Uwv heeft voldoende gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn. Wat betreft het bezwaar van appellante tegen het voor haar geldende opleidingsniveau, wordt erop gewezen dat volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van
21 februari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:630) opleidingsniveau 2 veronderstelt dat een betrokkene basisonderwijs heeft voltooid, dan wel daarmee op een lijn te stellen werkervaring heeft opgebouwd, waarbij het niet relevant is of het onderwijs in Nederland of in het buitenland is gevolgd. Een betrokkene kan dus aan een bepaald opleidingsniveau voldoen door een combinatie van opleiding en werkervaring. Appellante heeft in Turkije het basisonderwijs voltooid en zij heeft vanaf 1996 in Nederland gewerkt. Gelet hierop is terecht uitgegaan van opleidingsniveau 2. Overigens is ook bij de beoordeling in 2013 al uitgegaan van dit opleidingsniveau.
4.6.
Uit 4.3 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van E.M. Welling als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2020.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) E.M. Welling