ECLI:NL:CRVB:2020:800
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Appellant, die zich op 8 april 2014 ziek meldde met psychische en lichamelijke klachten, heeft een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft vastgesteld dat appellant met inachtneming van zijn beperkingen belastbaar is, maar dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Dit besluit is door appellant bestreden, maar het Uwv heeft het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank Rotterdam heeft de uitspraak van het Uwv bevestigd, waarop appellant in hoger beroep is gegaan.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 25 maart 2020 behandeld. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven, waarbij is vastgesteld dat appellant niet met medische gegevens aannemelijk heeft gemaakt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onjuist beeld had van zijn gezondheidstoestand op de datum in geding. De Raad heeft ook geoordeeld dat de geschiktheid van de geselecteerde functies door het Uwv voldoende is toegelicht en dat de maatmanomvang correct is vastgesteld. De stelling van appellant dat hij meer beperkingen heeft dan door het Uwv zijn aangenomen, werd niet gevolgd, en de Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.