ECLI:NL:CRVB:2020:783

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 maart 2020
Publicatiedatum
27 maart 2020
Zaaknummer
19-1053 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijkverklaring bezwaar aanmaning terugvordering ANW-uitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante, die in Marokko woont en een nabestaandenuitkering ontvangt op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW). De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft appellante in een besluit van 5 februari 2018 laten weten dat haar ANW-uitkering verlaagd wordt van 70% naar 55% van het Nederlands minimumloon, omdat zij met kostendelers op hetzelfde adres woont. Dit leidde tot een terugvordering van € 4.238,52. Op 26 maart 2018 ontving appellante een aanmaning van de Svb om een bedrag van € 3.922,38 terug te betalen, maar haar bezwaar tegen deze aanmaning werd door de Svb niet-ontvankelijk verklaard, omdat de aanmaning volgens de wet niet aan te vechten was.

De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep tegen deze niet-ontvankelijkverklaring ongegrond. Appellante ging in hoger beroep, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellante in hoger beroep geen nieuwe gronden had aangevoerd die de rechtbank tot een ander oordeel hadden moeten brengen. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en bevestigde de uitspraak. De Raad concludeerde dat de aanmaning inderdaad een aanmaning in de zin van de Algemene wet bestuursrecht was en dat er geen aanleiding was om de proceskosten te veroordelen.

De uitspraak werd gedaan op 26 maart 2020 door de Centrale Raad van Beroep, waarbij H. Benek als rechter en E.D. de Jong als griffier aanwezig waren. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

/19.1053 ANW

Datum uitspraak: 26 maart 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 januari 2019, 18/4333 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] , Marokko (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 februari 2020. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.J.A. Erkens-Hanssen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante die in Marokko woont, ontvangt een nabestaandenuitkering
op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW). Bij besluit van 5 februari 2018 heeft de Svb appellante laten weten dat het normbedrag van haar ANW-uitkering vanaf december 2015 wordt verlaagd van 70% naar 55% van het Nederlands minimumloon omdat is gebleken dat zij met een of meer kostendelers op hetzelfde adres woont. Dit betekent dat zij over de periode december 2015 tot en met januari 2018 € 4.238,52 te veel ANW-uitkering heeft ontvangen.
1.2.
De Svb heeft bij besluit van 5 februari 2018 het bedrag van € 4.238,52 van appellante
teruggevorderd.
1.3.
Bij brief van 26 maart 2018 heeft de Svb appellante laten weten het bedrag van
€ 4.238,52 nog niet te hebben ontvangen en haar aangemaand om voor 9 april 2018 een bedrag van € 3.922,38 (€ 4.238,52 verminderd met een nabetaling van € 316,14) aan de Svb terug te betalen.
1.4.
Bij besluit van 18 mei 2018 (bestreden besluit) heeft de Svb het door appellante tegen de brief van 26 maart 2018 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. De Svb heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de brief van 26 maart 2018 een aanmaning is als bedoeld in artikel 4:112 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waartegen op grond van artikel 8:4, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, van de Awb geen bezwaar kan worden gemaakt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit
ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de brief van 26 maart 2018 een aanmaning is in de zin van artikel 4:112 van de Awb. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 12 november 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:3951) heeft de Svb het bezwaar van appellante terecht niet-ontvankelijk verklaard. Dat betekent dat de rechtbank niet toekomt aan de vraag of de Svb het bedrag van € 3.922,38 terecht van appellante terugvordert. Evenmin kan de rechtbank rekening houden met de persoonlijke situatie van appellante.
3. In hoger beroep heeft appellante zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat zij ziek is en medicijnen gebruikt, dat zij naast haar ANW-uitkering geen andere inkomsten heeft en dat zij niets terug kan betalen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellante heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen ten aanzien van niet-ontvankelijkverklaring van haar bezwaar. De rechtbank heeft de beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en verwijst daarnaar.
4.2.
Uit wat onder 4.1 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. Benek, in tegenwoordigheid van E.D. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2020.
(getekend) H. Benek
(getekend) E.D. de Jong