ECLI:NL:CRVB:2020:764

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 maart 2020
Publicatiedatum
25 maart 2020
Zaaknummer
18/3852 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WGA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WGA-uitkering van appellant, die zich op 16 juni 2009 ziek meldde met psychische klachten. Na een loongerelateerde WGA-uitkering en een WGA-loonaanvullingsuitkering, heeft het Uwv op 29 juli 2016 besloten de uitkering te beëindigen, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging. In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn lichamelijke klachten onvoldoende waren onderkend en dat de medische informatie die hij had overgelegd niet voldoende was meegewogen. De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv. De Raad concludeerde dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellant. De uitspraak werd gedaan op 25 maart 2020.

Uitspraak

18.3852 WIA

Datum uitspraak: 25 maart 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 8 juni 2018, 17/1239 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.I.T. Sopacua, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 februari 2020. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Sopacua. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.C. Geldof.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als magazijnmedewerker voor 37,93 uur per week. Op 16 juni 2009 heeft hij zich ziek gemeld met psychische klachten. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant met ingang van 14 juni 2011 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv appellant met ingang van 14 november 2013 een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%.
1.2.
In verband met een herbeoordeling heeft een arts van het Uwv dr. F. Trompenaars, psychiater, verzocht een expertise te verrichten. Trompenaars en dr. drs. L.E.E. Ligthart, klinisch psycholoog en klinisch neuropsycholoog, hebben op 2 januari 2016 een multidisciplinair rapport uitgebracht. De arts van het Uwv heeft, op basis van de bevindingen uit de betreffende rapporten en op basis van eigen onderzoek, op 8 juli 2016 een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant berekend. Het Uwv heeft bij besluit van 29 juli 2016 de WGA-uitkering van appellant met ingang van
1 oktober 2016 beëindigd, omdat hij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Appellant heeft tegen het besluit van 29 juli 2016 bezwaar gemaakt. Het Uwv heeft bij besluit van 10 januari 2017 (bestreden besluit) besloten dit besluit niet te herroepen. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 2 december 2016 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 9 januari 2017 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de door de primaire arts opgestelde FML op
6 december 2016 aangepast op onderdeel 1.9.9 in verband met het medicijngebruik van appellant. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft onderzocht of de primair geselecteerde functies passend zijn. Hij heeft geconcludeerd dat dit niet het geval was omdat appellant niet kan voldoen aan de opleidingseisen die zijn verbonden aan deze functies. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft daarvoor in de plaats andere functies binnen dezelfde SBC-codes geselecteerd. Op basis van de drie functies met de hoogste lonen is het verlies aan verdienvermogen van appellant vastgesteld op 27,38%.
2.1.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. In beroep heeft appellant onder meer een journaal van de huisarts ingezonden, een verwijsbrief naar een neuroloog van 10 februari 2017, een bericht van een radioloog van 7 februari 2017, een rapport van de neuroloog dr. C.A. van Donselaar van 1 maart 2017 aan de huisarts, een verslag van een radioloog van 13 maart 2017 en informatie over de behandeling door PsyQ in de periode van 23 juli 2010 tot en met 22 februari 2011. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van de ingezonden informatie de FML op 12 september 2017 wederom aangepast door beperkingen op te nemen wat betreft de nek- en rugbelastbaarheid. Hierop heeft het Uwv de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit gewijzigd. Bij rapport van
18 september 2017 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de theoretische schatting gebaseerd op de functies van samensteller (SBC-code 267050), functie monteur 1 3821.0007.017, productiemedewerker industrie (SBC-code 111180), functie soldering operator 3693.3333.001 en textielproductenmaker (SBC-code 111160) functie medewerker gordijnen 2271.0037.012 Op basis van deze drie functies is de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 oktober 2016 vastgesteld op 34,91%. Omdat dit nog steeds minder dan 35% was, zag de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geen aanleiding voor herziening van het eerder ingenomen standpunt.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hetgeen appellant in beroep heeft aangevoerd biedt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende grond om aan de zorgvuldigheid van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek en de daaruit door de verzekeringsarts bezwaar en beroep getrokken conclusies te twijfelen. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat appellant zijn standpunt, dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn gezondheidsklachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen, niet heeft onderbouwd met medische stukken. Aan de door appellant overgelegde informatie van de fysiotherapeut K. Tigges van 7 mei 2018 komt naar het oordeel van de rechtbank niet de betekenis toe die appellant daaraan toegekend wenst te zien, aangezien het informatie betreft van een paramedicus. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep – mede op basis van de informatie van de arbeidsdeskundig analist – op adequate wijze en inzichtelijk toegelicht waarom de geduide functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijden.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij in beroep medische informatie heeft overgelegd waaruit blijkt dat zijn lichamelijke klachten niet voldoende zijn onderkend en behandeld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van deze informatie de FML aangepast, maar deze lichte aanpassing staat niet in verhouding tot de ernstige lichamelijke klachten en beperkingen. Zo dit al niet uit de overgelegde medisch informatie blijkt dan wordt zijn stelling bevestigd door in beroep overgelegde informatie van de fysiotherapeut. De rechtbank heeft ten onrechte geen betekenis aan die informatie gehecht terwijl deze betrokken is geraakt op het advies van een neuroloog. In dit verband heeft appellant opgemerkt dat het Uwv hem bij besluit van 20 juni 2019 met terugwerkende kracht per 2 mei 2018 alsnog een WIA-uitkering heeft toegekend, rekening houdend met lichamelijke klachten en beperkingen. Voorts biedt de informatie uit het expertiserapport van Trompenaars en Ligthart volgens appellant geen grond voor de conclusie van de verzekeringsartsen dat de eerder wel aangenomen beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren op de datum in geding niet meer aan de orde waren. In hoger beroep heeft appellant aanvullende informatie ingebracht van GZ-psycholoog Y. Brockhus van 17 mei 2017, van psychiater C. Karayalcin en sociaal psychiatrisch verpleegkundige G. Spalburg van 6 december 2018, psychiater dr. D.J. Vinkers van 17 januari 2019 en een huisartsjournaal over de periode van 15 januari 2016 tot 14 februari 2020.
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 11 september 2018, bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het oordeel van de rechtbank dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest, wordt onderschreven. Daartoe wordt in de eerste plaats overwogen dat het Uwv de medische grondslag van het bestreden besluit heeft gebaseerd op de door Trompenaars en Ligthart uitgebrachte expertise en op de eigen onderzoeken en observaties van de primaire arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Appellant is op het spreekuur van 10 augustus 2015 door de primaire arts gezien. Om duidelijkheid te krijgen omtrent de diagnose voor de psychische klachten en mogelijke behadelingen heeft deze arts de expertise laten uitvoeren. Ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant op 29 september 2016 tijdens de hoorzitting gezien. Daaraan doet niet af dat bij die beoordeling nog geen aanknopingspunten aanwezig waren voor de later bekend geworden rugproblematiek van appellant.
4.2.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat er geen aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid van het medisch oordeel van de verzekeringsartsen van het Uwv. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van de door appellant ingezonden medische informatie in het rapport van 11 september 2017 vastgesteld dat uit neurologisch onderzoek is gebleken dat sprake is van afwijkingen die langzaam zijn toegenomen in de loop van de tijd. De neuroloog Donselaar heeft in zijn rapport van 1 maart 2017 op basis van zijn bevindingen fysiotherapie voorgeschreven en bij onvoldoende effect behandeling door het pijnteam. Deze informatie heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanleiding gegeven de nek- en rugbelastbaarheid in de FML van 12 september 2017 vanaf 1 oktober 2016 als beperkt te beschouwen. De in beroep overgelegde informatie van de fysiotherapeute van
7 mei 2018 die ziet op de behandeling in de periode van september en oktober 2016, geeft geen aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van de bevindingen van de verzekeringsarts. De stelling van appellant dat de informatie uit het expertiserapport van Trompenaars en Ligthart geen grond biedt voor het laten vervallen van beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren ten opzichte van eerdere beoordelingen, slaagt niet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 2 december 2016 geconcludeerd dat er geen sprake is van psychiatrische stoornis in engere zin in de vorm van depressie of angststoornis. Die bevindingen zijn in lijn met de in het expertiserapport van 2 januari 2016 beschreven onderzoeksbevindingen van Trompenaars en Ligthart. Dat bij die onderzoeksbevindingen is vermeld dat mogelijk sprake is van simulatie en in verband daarmee klinische observatie is voorgesteld, geeft geen aanleiding de beoordeling door de artsen van het Uwv over de psychische beperkingen van appellant onjuist te achten. Het oordeel van de rechtbank wordt onderschreven.
4.3.
De stukken die appellant in hoger beroep heeft ingebracht, geven evenmin aanknopingspunten om de vastgestelde belastbaarheid in twijfel te trekken, omdat deze gegevens niet zien op de datum in geding. Appellant heeft zich op 17 mei 2017 opnieuw aangemeld bij PsyQ, nadat hij daar eerder in 2010 en 2011 onder behandeling is geweest. Daarbij wordt nog overwogen dat de medische situatie van appellant volgens het Uwv belangrijk is gewijzigd, nu een verzekeringsarts toename van arbeidsongeschiktheid heeft aangenomen en aan appellant per 2 mei 2018 een WIA-uitkering is toegekend.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 12 september 2017 wordt de rechtbank eveneens gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn.
4.5.
Gelet op de overwegingen 4.1 tot en met 4.4 slaagt het hoger beroep niet.
4.6.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van H.S. Huisman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2020.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) H.S. Huisman