ECLI:NL:CRVB:2020:763
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA na herbeoordeling door het Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsongeschiktheid van appellant, die zich op 6 december 2013 ziek meldde met lichamelijke en psychische klachten. Het Uwv had appellant een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar na herbeoordeling op basis van een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 7 oktober 2016, werd vastgesteld dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Den Haag onderschreef de medische grondslag van het Uwv en verklaarde het beroep ongegrond.
Appellant stelde in hoger beroep dat zijn beperkingen niet correct waren vastgesteld en dat hij verdergaand beperkt was dan aangenomen. Hij voerde aan dat hij wegens een ziekenhuisopname en zijn psychische klachten meer beperkingen had moeten hebben. De Raad oordeelde echter dat de medische beoordeling door het Uwv deugdelijk was en dat er geen aanleiding was om aan de FML te twijfelen. De Raad bevestigde dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak werd openbaar gedaan op 25 maart 2020.