ECLI:NL:CRVB:2020:759

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 maart 2020
Publicatiedatum
25 maart 2020
Zaaknummer
18/1723 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake arbeidsvermogen onder de Wajong 2015 na whiplash

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 maart 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. Appellante, geboren in 1988, ontving sinds 2006 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) vanwege pijnklachten na een auto-ongeval. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellante, ondanks haar beperkingen, arbeidsvermogen heeft. Dit leidde tot een verlaging van haar Wajong-uitkering van 75% naar 70% van het minimumloon.

Appellante was het niet eens met deze beoordeling en heeft hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 27 februari 2020 was appellante niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door M.K. Affia. De rechtbank had eerder het besluit van het Uwv vernietigd, maar de Raad oordeelt dat de eerdere vaststelling van arbeidsvermogen door het Uwv voldoende onderbouwd is. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie ingebracht die haar standpunt ondersteunt.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanknopingspunten zijn om de vaststelling van het Uwv voor onjuist te houden. De uitspraak benadrukt dat de beoordeling van arbeidsvermogen onder de Wajong 2015 kan afwijken van eerdere beoordelingen onder de Wajong 2010, en dat de procedure van het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd. De Raad wijst ook op de relevante jurisprudentie van de Hoge Raad, maar concludeert dat deze niet van toepassing is op de situatie van appellante.

Uitspraak

18.1723 WAJONG

Datum uitspraak: 25 maart 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 16 februari 2018, 17/485 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 februari 2020. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.K. Affia.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren [in] 1988, heeft in verband met onder meer pijnklachten in haar nek, rug en hoofd als gevolg van een whiplash na een auto-ongeval sinds 22 oktober 2006 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten 2010 ontvangen. De hoogte van de Wajong-uitkering is gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100 %.
1.2.
Met ingang van 1 januari 2015 is de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten 2015 (Wajong) in werking getreden. Bij brief van 15 december 2015 heeft het Uwv aan appellante een voorlopige beoordeling arbeidsvermogen gestuurd, waarin is vermeld dat aangenomen wordt dat zij arbeidsvermogen heeft. Appellante heeft in reactie daarop te kennen gegeven het niet eens te zijn met deze beoordeling. Op grond van het eerdere verzekeringsgeneeskundig onderzoek en na een arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 8 juli 2016 vastgesteld dat appellante arbeidsvermogen heeft, als gevolg waarvan de hoogte van de Wajong-uitkering met ingang van 1 januari 2018 wordt verlaagd van 75% naar 70% van het minimumloon.
1.3.
Bij besluit van 10 januari 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 8 juli 2016 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dat besluit vernietigd, omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de brief van psycholoog Ellenbroek van 29 januari 2015 onvoldoende kenbaar in haar beoordeling heeft betrokken, waardoor het bestreden besluit onvoldoende was gemotiveerd. De rechtbank heeft vervolgens aanleiding gezien de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. In haar rapport van 29 september 2017 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep haar motivering aangevuld en is ingegaan op de stukken die appellante op 31 augustus 2017 nog in geding heeft gebracht. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee voldoende toegelicht dat appellante over arbeidsvermogen beschikt. Verder heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gezien voor het oordeel dat de door de arbeidsdeskundige beschreven taken niet door appellante kunnen worden uitgevoerd. De geselecteerde taken: inpakken en vouwen van was passen bij de mogelijkheden van appellante. Het gaat om eenvoudige, enkelvoudige werkzaamheden die fysiek niet zwaar zijn en die plaatsvinden in een voorspelbare werkomgeving.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante herhaald dat zij geen arbeidsvermogen heeft onder verwijzing naar wat zij eerder in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht. Verder heeft appellante aangevoerd dat haar situatie is verslechterd en dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op haar grond dat de Hoge Raad in twee arresten van 20 december 2013 en 13 februari 2015 heeft bepaald dat in geval van een whiplash het vereiste van een medisch objectieve afwijking niet geldt, maar dat in plaats daarvan moet worden gekeken naar de plausibiliteit van de klachten en de beperkingen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Voor het wettelijk kader wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 12 juni 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2078.
4.2.
Wat appellante in hoger beroep over haar arbeidsvermogen heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden volledig en voldoende gemotiveerd besproken. De Raad onderschrijft de overwegingen en het oordeel van de rechtbank en maakt deze tot de zijne. Daar wordt het volgende aan toegevoegd.
4.3.
In hoger beroep heeft appellante geen medische informatie ingebracht die haar standpunt onderbouwt dat zij geen taak zou kunnen uitvoeren, niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, niet één uur aaneengesloten zou kunnen werken en geen vier uur per dag belastbaar zou zijn. Dat deze procedure en het contact met het Uwv voor appellante extra stress oplevert en zij als gevolg daarvan ervaart dat haar medische situatie is verslechterd, betekent niet dat het onderzoek van het Uwv onzorgvuldig is geweest en de uitkomst daarvan onjuist zou zijn. Wel is sprake geweest van een andere beoordeling dan die in 2006 heeft plaatsgevonden. Niet langer wordt onderzocht wat de betrokkene met inachtneming van de vastgestelde beperkingen in een functie nog kan verdienen. Op grond van de Wajong 2015 wordt arbeidsvermogen aangenomen als de betrokkene in staat is om één uur aaneengesloten een taak uit te voeren binnen een arbeidsorganisatie, beschikt over basale werknemersvaardigheden en vier uur per dag belastbaar is. Toepassing van de Wajong 2015 kan dus tot een andere uitkomst leiden dan de beoordeling op grond van de regeling zoals die gold in 2006. In het geval van appellante heeft het onderzoek naar arbeidsvermogen daadwerkelijk geleid tot een andere uitkomst. Dat maakt echter niet dat het onderzoek om deze reden onzorgvuldig is geweest en de uitkomst daarvan onjuist zou zijn.
4.4.
In de twee door appellante aangehaalde arresten van de Hoge Raad wordt niet een regel geformuleerd zoals door appellante gesteld. Bovendien staat niet ter discussie dat appellante klachten heeft als gevolg van een whiplash en daarvan beperkingen ondervindt. Het Uwv heeft op grond van verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige onderzoeken echter vastgesteld dat appellante onder de toetsingscriteria van de Wajong 2015 ondanks haar beperkingen arbeidsvermogen heeft. Zoals onder 4.2 en 4.3 overwogen, zijn er geen aanknopingspunten om deze vaststelling voor onjuist te houden.
4.5.
Hieruit volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt, voor zover aangevochten, bevestigd.
5. Voor een vergoeding van de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van E.D. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2020.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) E.D. de Jong