ECLI:NL:CRVB:2020:758
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 maart 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellant, die zich op 3 september 2014 ziek meldde met psychische klachten, was eerder door het Uwv beoordeeld en kreeg een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend op basis van 48,74% arbeidsongeschiktheid. Na bezwaar van appellant heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid herzien naar 48,40%. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond, wat appellant in hoger beroep aanvecht.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het Uwv afdoende heeft gemotiveerd dat appellant niet voldoet aan de strikte criteria van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. De artsen van het Uwv hebben de medische situatie van appellant zorgvuldig in kaart gebracht, waarbij de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 30 juni 2016 als uitgangspunt is genomen. Appellant stelt dat zijn beperkingen zijn onderschat en dat hij volledig arbeidsongeschikt is, maar de Raad volgt de eerdere oordelen van de rechtbank en het Uwv. De Raad concludeert dat er geen nieuwe medische gegevens zijn die de eerdere beoordelingen in twijfel trekken.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid heeft vastgesteld op 48,40%. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep houdt in dat er geen aanleiding is voor een onafhankelijke medische deskundige en dat de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Er zijn geen proceskosten aan de orde.