ECLI:NL:CRVB:2020:756

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 maart 2020
Publicatiedatum
25 maart 2020
Zaaknummer
18/512 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling arbeidsvermogen en Wajong-uitkering in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de rechtbank het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Appellant, geboren in 1986, ontvangt sinds 2005 een Wajong-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Met de inwerkingtreding van de nieuwe Wajong-wet in 2015 heeft het Uwv appellant een voorlopige beoordeling arbeidsvermogen gestuurd, waaruit bleek dat hij arbeidsvermogen heeft. Dit leidde tot een verlaging van zijn uitkering per 1 januari 2018. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft in haar uitspraak vastgesteld dat de verzekeringsarts appellant lichamelijk en psychisch heeft onderzocht en dat er geen objectieve aanwijzingen zijn voor een ernstige stoornis in de energiehuishouding. Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat hij niet in staat is om een uur aaneengesloten te werken en vier uur per dag belastbaar te zijn. Hij heeft verzocht om een onafhankelijke verzekeringsarts te benoemen, maar de Raad heeft geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat appellant belemmeringen heeft ondervonden bij het onderbouwen van zijn standpunt. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en bevestigt de uitspraak, waarbij wordt opgemerkt dat appellant geen nieuwe medische informatie heeft ingebracht die zijn standpunt ondersteunt.

De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank. De uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van E.D. de Jong als griffier, en is openbaar uitgesproken op 25 maart 2020.

Uitspraak

18.512 WAJONG

Datum uitspraak: 25 maart 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 12 december 2017, 17/2783 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
I. [appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A. Bosveld, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 februari 2020. Voor appellant is mr. Bosveld verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluijs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren [in] 1986, heeft in verband met onder meer diabetes mellitus type 1 en een congenitaal av-blok, waarvoor hij sinds zijn tweede levensjaar een pacemaker heeft, sinds 14 maart 2005 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten 1998 ontvangen. De hoogte van de Wajong-uitkering is gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2.
Met ingang van 1 januari 2015 is de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten 2015 (Wajong) in werking getreden. Bij brief van 2 februari 2016 heeft het Uwv aan appellant een voorlopige beoordeling arbeidsvermogen gestuurd, waarin is vermeld dat aangenomen wordt dat hij arbeidsvermogen heeft. Appellant heeft in reactie daarop te kennen gegeven het niet eens te zijn met deze beoordeling. Na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van
30 januari 2017 vastgesteld dat appellant arbeidsvermogen heeft, als gevolg waarvan de hoogte van de Wajong-uitkering met ingang van 1 januari 2018 wordt verlaagd van 75% naar 70% van het minimumloon.
1.3.
Bij besluit van 29 mei 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant gemaakte bezwaar tegen het besluit van 30 januari 2017 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de primaire verzekeringsarts appellant op het spreekuur lichamelijk en psychisch heeft onderzocht, de medische stukken in het dossier heeft bestudeerd, nadere informatie heeft opgevraagd bij de behandelend huisarts, internist-endocrinoloog en cardioloog en de door hen gegeven informatie bij de medische beoordeling heeft betrokken. Vastgesteld is dat bij appellant sprake is van geobjectiveerde medische problematiek, waardoor hij beperkingen ondervindt op het fysieke en mentale vlak. Hoewel appellant een fors beperkt functioneren claimt, blijkt uit de informatie van de behandelaars dat de klachten redelijk tot goed onder controle zijn. De claim over de psychische problemen wordt niet aannemelijk geacht, omdat appellant zich daar in de afgelopen zeven jaar niet voor heeft laten behandelen. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat er geen redenen zijn waarom appellant niet zou kunnen participeren en dat hij in staat moet worden geacht om ten minste een uur aaneengesloten te werken en ten minste vier uur per dag belastbaar is. Er is namelijk geen sprake van een aandoening waardoor appellant niet in staat zou zijn instructies van de werkgever te begrijpen, onthouden en uit te voeren. De in maart 2017 gediagnosticeerde ANA-negatieve artritis verandert de belastbaarheid van appellant niet, omdat al in voldoende mate rekening is gehouden met beperkingen die voortvloeien uit de eerder al gemelde gewrichtsklachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deze beoordeling onderschreven. Volgens de rechtbank zijn de rapporten van de verzekeringsartsen van het Uwv voldoende begrijpelijk en innerlijk niet tegenstrijdig en is voldoende in kaart gebracht welke te objectiveren beperkingen appellant heeft. Er is volgens de rechtbank dan ook geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen. Tot slot heeft de rechtbank vastgesteld dat appellant verder geen gronden heeft gericht tegen de arbeidskundige beoordeling.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat hij geen arbeidsvermogen heeft, omdat hij door zijn medische beperkingen niet in staat is een uur aaneengesloten te werken en evenmin vier uur per dag belastbaar is. Onder verwijzing naar het Korošec-arrest van 8 oktober 2015 van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212) is ter zitting voorts verzocht om een onafhankelijke verzekeringsarts als deskundige te benoemen, omdat alleen een onafhankelijke verzekeringsarts de deskundigheid heeft om alle klachten van appellant in samenhang te bezien en alleen op deze manier twijfel kan worden gezaaid over de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit. De overgelegde informatie van de behandelaars is daarvoor onvoldoende, omdat iedere behandelaar zich uitsluitend uitlaat over het eigen specialisme en dus niet het geheel overziet. Verder is appellant niet in staat de kosten van een onafhankelijke verzekeringsarts voor te schieten.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Voor het wettelijk kader wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 12 juni 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:2078).
4.2.
Partijen zijn verdeeld over de vraag of appellant in staat is ten minste een uur aaneengesloten te werken en ten minste vier uur per dag belastbaar is.
4.3.
Wat appellant daarover in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden volledig en voldoende gemotiveerd besproken. De Raad onderschrijft de overwegingen en het oordeel van de rechtbank en maakt deze tot de zijne. Daar wordt het volgende aan toegevoegd.
4.4.
Ook in hoger beroep heeft appellant geen medische informatie ingebracht die zijn standpunt onderbouwt dat hij geen vier uur per dag kan werken. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de brief van de huisarts van 12 juli 2016, waarin melding wordt gemaakt van die klachten, daartoe onvoldoende is omdat de huisarts in die brief ook heeft gesteld dat voor de vermoeidheid geen aanknopingspunten zijn gevonden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op grond van de Standaard duurbelasting in arbeid inzichtelijk onderbouwd waarom er geen objectieve aanwijzingen zijn voor een ernstige stoornis in de energiehuishouding.
4.5.
In zijn uitspraak van 30 juni 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2226) heeft de Raad, gelet op het arrest Korošec, de uitgangspunten uiteengezet voor de toetsing door de bestuursrechter van de beoordeling door verzekeringsartsen van het Uwv. Daartoe heeft de Raad overwogen dat uit het arrest Korošec volgt dat de kern van het beginsel van equality of arms erin is gelegen dat slechts als er evenwicht bestaat tussen partijen met betrekking tot de mogelijkheid om bewijsmateriaal aan te dragen, de bestuursrechter in staat is een onafhankelijk en onpartijdig oordeel te geven. In verband met de twijfel aan de onpartijdigheid van de verzekeringsartsen van het Uwv bij de vaststelling van de voor de betrokkene in aanmerking te nemen beperkingen, moet de rechter de vraag beantwoorden of de betrokkene voldoende ruimte heeft gehad tot betwisting van de medische bevindingen van de verzekeringsartsen, bijvoorbeeld door zelf medische stukken in te dienen.
4.6.
Er is geen reden om aan te nemen dat appellant belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van zijn standpunt dat het Uwv ten onrechte heeft aangenomen dat hij een uur aaneengesloten kan werken en vier uur per dag belastbaar is. Appellant heeft in de procedure medische stukken ingediend die naar hun aard geschikt zijn om twijfel te zaaien aan het oordeel van het Uwv. De informatie is afkomstig van artsen, waaronder de cardioloog, de internist/endocrinoloog en de reumatoloog, en bevat informatie over de diagnose, klachten en doorverwijzing. De verzekeringsartsen van het Uwv hebben deze informatie betrokken bij het medisch onderzoek. Voorts zijn er geen aanwijzingen dat medische informatie ontbreekt. Zoals de Raad eerder heeft overwogen in zijn uitspraak van 23 januari 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:157) brengt het arrest Korošec niet mee dat, als er wel stukken uit de behandelend medische sector zijn ingebracht, de equality of arms geschonden is door het enkele feit dat door betrokkene niet zelf een rapport van een verzekeringsarts is ingebracht. Uit het arrest Korošec volgt verder niet dat de rechter uit het oogpunt van equality of arms gehouden zou zijn in een situatie als hier aan de orde, waarin verzekeringsartsen van het Uwv inzichtelijk de informatie van de behandelend artsen hebben betrokken, zodat deze door de rechter kan worden getoetst, een medisch deskundige te benoemen. Van een schending van het beginsel van equality of arms is dan ook geen sprake, zodat er geen aanleiding is om op die grond een deskundige te benoemen. De vraag of appellant financieel in staat is om een rapport door een verzekeringsarts te laten opstellen kan daarom buiten beschouwing blijven.
4.7.
Hieruit volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van E.D. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2020.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) E.D. de Jong