ECLI:NL:CRVB:2020:756
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling arbeidsvermogen en Wajong-uitkering in hoger beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de rechtbank het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Appellant, geboren in 1986, ontvangt sinds 2005 een Wajong-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Met de inwerkingtreding van de nieuwe Wajong-wet in 2015 heeft het Uwv appellant een voorlopige beoordeling arbeidsvermogen gestuurd, waaruit bleek dat hij arbeidsvermogen heeft. Dit leidde tot een verlaging van zijn uitkering per 1 januari 2018. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft in haar uitspraak vastgesteld dat de verzekeringsarts appellant lichamelijk en psychisch heeft onderzocht en dat er geen objectieve aanwijzingen zijn voor een ernstige stoornis in de energiehuishouding. Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat hij niet in staat is om een uur aaneengesloten te werken en vier uur per dag belastbaar te zijn. Hij heeft verzocht om een onafhankelijke verzekeringsarts te benoemen, maar de Raad heeft geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat appellant belemmeringen heeft ondervonden bij het onderbouwen van zijn standpunt. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en bevestigt de uitspraak, waarbij wordt opgemerkt dat appellant geen nieuwe medische informatie heeft ingebracht die zijn standpunt ondersteunt.
De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank. De uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van E.D. de Jong als griffier, en is openbaar uitgesproken op 25 maart 2020.