In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 maart 2020 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster, een Spaanse nationaliteit hebbende moeder van drie jonge kinderen. Verzoekster ontving bijstand op grond van de Participatiewet, maar haar bijstandsverlening werd door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam ingetrokken. Dit besluit was gebaseerd op het feit dat verzoekster en haar kinderen geen verblijfsrecht meer hadden in Nederland. Verzoekster heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij en haar kinderen in een kwetsbare situatie verkeren, vooral gezien de uitbraak van het coronavirus en de noodtoestand in Spanje. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een spoedeisend belang, gezien de financiële situatie van verzoekster en de belangen van de minderjarige kinderen. De voorzieningenrechter heeft besloten om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen, zodat verzoekster gedurende de hoger beroepsprocedure recht heeft op bijstand naar de voor haar geldende norm. De uitspraak benadrukt de noodzaak om de belangen van minderjarigen te beschermen, vooral in uitzonderlijke omstandigheden zoals een pandemie.