In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die in Tsjechië woont, had hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek om af te zien van verdere invordering van een terugvordering van wachtgeld en uitkering. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap had deze terugvordering opgelegd vanwege herhaalde schending van de informatieplicht door de appellant. De Raad oordeelde dat de minister onvoldoende had onderbouwd dat de appellant in categorie 6 viel, wat zou betekenen dat hij doelbewust foutieve informatie had verstrekt. De Raad concludeerde dat de minister niet had aangetoond dat de appellant opzettelijk onjuiste informatie had gegeven over zijn woonadres. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak en droeg de minister op om een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar tegen het besluit van 26 april 2017. Tevens werd de minister veroordeeld tot vergoeding van de kosten van de appellant in hoger beroep.