ECLI:NL:CRVB:2020:726
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid en medische grondslag
In deze zaak heeft appellante, een ziekenverzorgende, hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante had zich op 2 juli 2014 ziek gemeld met klachten aan haar rechterschouder, hand en rug, en ontving aanvankelijk een uitkering op basis van de Werkloosheidswet. Na een bezoek aan een verzekeringsarts in 2016, werd vastgesteld dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de afwijzing van haar WIA-aanvraag per 29 juni 2016. Het Uwv verklaarde het bezwaar van appellante ongegrond, wat resulteerde in een rechtszaak bij de rechtbank Rotterdam, die de beslissing van het Uwv bevestigde.
In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak beoordeeld. Appellante voerde aan dat het Uwv haar klachten onvoldoende had onderzocht en de beperkingen had onderschat. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de vastgestelde beperkingen. De nieuwe medische informatie die appellante in hoger beroep aanvoerde, werd niet als relevant beschouwd voor de beoordeling van haar situatie per 29 juni 2016.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante geen recht had op een WIA-uitkering. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot betaling van de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.100,- bedroegen, evenals de vergoeding van het griffierecht. De uitspraak werd openbaar gedaan op 19 maart 2020.