ECLI:NL:CRVB:2020:724
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 maart 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die als teamleider beveiliger werkte, had op 16 juli 2016 een WIA-uitkering aangevraagd, met terugwerkende kracht vanaf 13 januari 2012. De verzekeringsarts stelde vast dat appellant op 1 juli 2014 arbeidsongeschikt was, maar dat hij met inachtneming van zijn beperkingen belastbaar was. De mate van arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 28,23%, wat resulteerde in de conclusie dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het Uwv weigerde daarom de WIA-uitkering met ingang van 28 juni 2016.
Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Noord-Holland verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet onjuist of onvolledig was en dat er geen aanleiding was om een deskundige te benoemen. Appellant stelde in hoger beroep dat zijn beperkingen, met name als gevolg van PTSS, onvoldoende waren meegewogen. Hij voerde aan dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn psychische klachten en dat er aanleiding was voor een urenbeperking.
De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat het Uwv terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd had waarom het re-integratieadvies van Acture niet leidde tot het aannemen van meer beperkingen. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen reden was voor een veroordeling in de proceskosten.