ECLI:NL:CRVB:2020:723

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 maart 2020
Publicatiedatum
20 maart 2020
Zaaknummer
17/3862 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging van Wajong-uitkering en arbeidsvermogen van appellante

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 maart 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar Wajong-uitkering te verlagen van 75% naar 70% van het minimumloon. Appellante, die sinds 2008 een Wajong-uitkering ontvangt vanwege psychische klachten, was het niet eens met de beoordeling van het Uwv dat zij per 1 januari 2018 arbeidsvermogen heeft. Het Uwv had na een verzekeringsgeneeskundig onderzoek vastgesteld dat appellante in staat was om ten minste vier uur per dag te werken, wat leidde tot de verlaging van haar uitkering.

De rechtbank Midden-Nederland had eerder het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat er een zorgvuldige medische beoordeling had plaatsgevonden. Appellante had medische informatie overgelegd, maar de rechtbank oordeelde dat het Uwv voldoende had aangetoond dat appellante over basale werknemersvaardigheden beschikt en in staat is om een taak te verrichten.

In hoger beroep heeft appellante herhaald dat zij geen arbeidsvermogen heeft en dat zij niet in staat is om te werken. De Raad oordeelde echter dat appellante in hoger beroep niet met nieuwe argumenten kwam en dat het Uwv een zorgvuldig onderzoek had verricht. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.3862 WAJONG

Datum uitspraak: 19 maart 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 4 april 2017, 16/4464 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.R.A. Röschlau, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 februari 2020. Appellante is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.A. Put.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren [in] 1987, heeft in verband met psychische klachten sinds 2 december 2008 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 1998) ontvangen, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Tot 1 november 2009 is de Wajong-uitkering van appellante uitbetaald naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80% in verband met inkomsten uit arbeid.
1.2.
Met ingang van 1 januari 2015 is de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 2015) in werking getreden. Bij brief van 19 januari 2016 heeft het Uwv aan appellante een voorlopige beoordeling arbeidsvermogen gestuurd, waarin is vermeld dat aangenomen wordt dat appellante arbeidsvermogen heeft. Appellante heeft in reactie daarop te kennen gegeven het niet eens te zijn met deze beoordeling. Na een verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 7 maart 2016 vastgesteld dat appellante arbeidsvermogen heeft, als gevolg waarvan de Wajong‑uitkering met ingang van 1 januari 2018 wordt verlaagd van 75% naar 70% van het minimumloon.
1.3.
Bij besluit van 31 augustus 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 7 maart 2016 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een arbeidsdeskundige, een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat een zorgvuldige medische beoordeling heeft plaatsgevonden. De verzekeringsartsen hebben rekening gehouden met appellantes klachten en beperkingen, waaronder forse psychische beperkingen. Appellante heeft medische informatie overgelegd die gaat over de situatie rondom het overlijden van haar dochtertje. Met dit trauma is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij de beoordeling rekening gehouden. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat appellante ten minste een uur aaneengesloten kan werken, zonder substantiële onderbreking, en ten minste vier uur per dag, eventueel verdeeld in twee keer twee uur, belastbaar is, niet juist is. Het Uwv heeft voorts voldoende gemotiveerd dat appellante een taak kan verrichten en over basale werknemersvaardigheden beschikt. Daarom heeft het Uwv op goede gronden geconcludeerd dat appellante arbeidsvermogen heeft en dat haar Wajong-uitkering per 1 januari 2018 wordt verlaagd naar 70% van het minimumloon.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij geen arbeidsvermogen heeft, zodat zij met ingang van 1 januari 2018 onveranderd recht heeft op een uitkering ter hoogte van 75% van het minimumloon. Appellante is niet in staat om te werken en wil dat aantonen met documenten en verklaringen. Appellante beschikt niet over basale werknemersvaardigheden. Ze heeft haar trauma’s nog niet verwerkt. Appellante kan geen taak uitvoeren in een arbeidsorganisatie. Voorts is appellante niet 4 uur, of twee uur, per dag belastbaar en is zij niet in staat het wettelijk minimumloon per uur te verdienen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Voor de toepasselijke bepalingen wordt verwezen naar overweging 2 van de aangevallen uitspraak.
4.2.
Appellante heeft in hoger beroep volstaan met een verwijzing naar hetgeen zij al in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze beroepsgronden besproken en gemotiveerd verworpen. Appellante heeft tegen dit oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde motivering geen argumenten ingebracht. Zij heeft documentatie en verklaringen in het vooruitzicht gesteld maar deze zijn niet gekomen. Er is daarom geen aanleiding in hoger beroep tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank heeft gegeven. Het Uwv heeft een zorgvuldig onderzoek verricht waarmee de beslissing, dat appellante per 1 januari 2018 arbeidsvermogen heeft, voldoende is onderbouwd.
4.3.
Het hoger beroep van appellante slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van B.V.K. de Louw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2020.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) B.V.K. de Louw