ECLI:NL:CRVB:2020:722

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 maart 2020
Publicatiedatum
20 maart 2020
Zaaknummer
17/6213 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en beëindiging van WIA-uitkering na herbeoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de loongerelateerde WGA-uitkering van appellant, die zich had ziek gemeld met rug- en beenklachten, alsook psychische klachten. De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank dat het door het Uwv verrichte verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoende zorgvuldig was. Appellant had geen onderbouwing gegeven voor zijn stelling dat hij belemmeringen had ondervonden bij de onderbouwing van zijn standpunt. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om een onafhankelijk deskundige te benoemen en dat de verzekeringsartsen van het Uwv geen relevante aspecten van de gezondheidssituatie van appellant hadden gemist.

De zaak betreft een herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant, die eerder een WIA-uitkering had ontvangen op basis van een arbeidsongeschiktheid van 100%. Na een herbeoordeling door het Uwv werd vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de beëindiging van zijn uitkering. De rechtbank had het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep onderschreef dit oordeel. Appellant voerde aan dat er sprake was van een ongelijkwaardige procespositie en dat de rechtbank ten onrechte geen medisch deskundige had benoemd. De Raad oordeelde echter dat appellant voldoende mogelijkheden had gehad om zijn standpunt te onderbouwen en dat de door hem ingebrachte medische stukken geen aanleiding gaven voor twijfel aan de conclusies van het Uwv.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek van appellant om vergoeding van schade af, omdat er geen sprake was van een onrechtmatig besluit. De kosten die appellant had gemaakt voor het inschakelen van adviseurs werden niet vergoed, omdat hij deze niet had onderbouwd met stukken.

Uitspraak

17.6213 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 augustus 2017, 17/1796 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] , Turkije, (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 19 maart 2020
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 februari 2020. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Z. Seyban.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als productiecontroleur binnen de sociale werkvoorziening voor 35,86 uur per week. Op 17 augustus 2012 heeft hij zich ziek gemeld met rug- en beenklachten. Appellant heeft daarnaast psychische klachten. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant met ingang van 11 augustus 2014 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%. Appellant is per 1 augustus 2014 verhuisd naar Turkije.
1.2.
In het kader van een herbeoordeling heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Op verzoek van deze arts heeft psychiater dr. A. Korzec een psychiatrische expertise verricht. De resultaten zijn vastgelegd in het rapport van 3 juni 2016. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
13 juli 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Het Uwv heeft bij besluit van 3 oktober 2016 vastgesteld dat appellant na afloop van de loongerelateerde WGA-uitkering met ingang van 10 december 2016 geen recht meer heeft op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 24 februari 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 24 januari 2017 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 22 februari 2017 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar heeft aanleiding gezien aanvullende fysieke en psychische beperkingen aan te nemen en heeft deze vastgelegd in de FML van 24 januari 2017. Dit heeft volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geen gevolgen voor de hoogte van de mate van arbeidsongeschiktheid. Deze blijft onveranderd minder dan 35%.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat zorgvuldig medisch onderzoek heeft plaatsgevonden door de verzekeringsartsen van het Uwv. Volgens de rechtbank mochten de verzekeringsartsen in beginsel van de beoordeling van psychiater Korsec uitgaan. Het rapport van de Turkse Gezondheidsraad van 8 december 2016 is bij de beoordeling in bezwaar betrokken en beschrijft de reeds bekende psychische klachten van appellant en wijst er niet op dat de beoordeling van Korsec niet klopt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft nog nader toegelicht dat het rapport van het Turkse Medisch comité van 6 april 2017 niet tot het aannemen van meer beperkingen kan leiden, omdat hierin slechts de reeds bekende psychische klachten beschreven worden en het door Korsec aangenomen onderpresteren daarin juist wordt onderschreven. De namens appellant op zitting aangevoerde beperkingen op het gebied van sociaal en persoonlijk functioneren worden verder niet met medische stukken onderbouwd. De rechtbank heeft geen reden gezien om aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen. De beperkingen zijn volgens de rechtbank juist vastgesteld in de FML van 24 januari 2017. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant de geselecteerde functies kan verrichten. Het Uwv heeft de WIA-uitkering van appellant terecht beëindigd met ingang van 10 december 2016 omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant onder verwijzing naar de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 8 oktober 2015 inzake Korošec (ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212) gesteld dat de rechtbank ten onrechte geen medisch deskundige heeft benoemd. Volgens appellant is er sprake van strijdigheid met equality of arms omdat hij vanuit een ongelijkwaardige wettelijke positie moet procederen in medische kwesties. Appellant bestrijdt de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek. De rechtbank is volgens appellant eraan voorbijgegaan dat er geen diagnose behoeft te zijn vastgesteld om beperkingen aan te nemen. Beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren kunnen niet alleen worden aangenomen bij ernstige psychiatrische ziektes. Appellant betwist dat op basis van het expertiserapport van psychiater Korsec vastgesteld kan worden dat er sprake was van onderpresteren. Dit blijkt ook niet uit de informatie van de medisch behandelaars of uit het onderzoek in Turkije. Iets niet begrijpen is iets anders dan onderpresteren. Niet duidelijk is in hoeverre door de psychiater rekening is gehouden met de intellectuele beperking of het niet begrijpen. Appellant wijst er voorts op dat de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep haaks staan op het rapport van de Turkse Gezondheidscommissie van 29 februari 2016, waarin wel een psychiatrisch beeld is vastgesteld. Daaruit blijkt dat sprake is van een angststoornis en depressieve stoornis. Bovendien heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep bevestigd dat appellant ten tijde van het spreekuur was opgenomen in een instelling. Ook is appellant aansluitend in behandeling geweest bij een psychiater in Turkije die een duidelijke psychiatrisch ziektebeeld heeft vastgesteld.
Appellant verzoekt tevens vergoeding van de wettelijke rente, de door hem gemaakte kosten voor het inschakelen van adviseurs en het opvragen van medische informatie begroot op
€ 3.000,- en vergoeding van overige schade in verband met het volgens hem onrechtmatige besluit van het Uwv.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 10 december 2016 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht de WGA-uitkering van appellant heeft beëindigd.
4.3.
In zijn uitspraak van 30 juni 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2226) is de Raad, mede op grond van de uitspraak van het EHRM in de zaak Korošec, tot het oordeel gekomen dat bij de beoordeling van de medische rapporten die zijn opgesteld door verzekeringsartsen van het Uwv, een beoordeling door de rechter in drie stappen als uitgangspunt wordt genomen, namelijk de zorgvuldigheid van de besluitvorming (stap 1), equality of arms (stap 2) en de inhoudelijke beoordeling (stap 3).
Stap 1: zorgvuldigheid van de besluitvorming
4.4.
Het oordeel van de rechtbank dat het door het Uwv verrichte verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest wordt onderschreven. De verzekeringsarts heeft appellant gezien op het spreekuur, heeft kennis genomen van de informatie van de medisch behandelaars van appellant en een psychiatrische expertise laten uitvoeren door psychiater Korsec. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier bestudeerd, is aanwezig geweest bij de hoorzitting en heeft aanvullende recente informatie van de Turkse artsen betrokken bij zijn beoordeling. Op basis van zijn bevindingen heeft de verzekeringsarts bewaar en beroep aanvullende psychische en fysieke beperkingen aangenomen en daartoe de FML aangepast.
Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de verzekeringsartsen aspecten van de gezondheidssituatie van appellant hebben gemist.
Stap 2: equality of arms
4.5.
Appellant heeft in beroep gebruik gemaakt van de mogelijkheid om zijn standpunt te onderbouwen door het overleggen van een rapport van het Turkse Medisch Comité van 6 april 2017 en van de neuroloog van 12 april 2017. Voorgenoemde informatie is naar haar aard geschikt en vormt een redelijke mogelijkheid voor appellant om de bestuursrechter van zijn standpunt te overtuigen. Appellant heeft geen onderbouwing gegeven voor zijn stelling dat hij belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van zijn standpunt. Van een ongelijkheid in procespositie zoals in het arrest Korošec bedoeld, is daarom geen sprake. Er is daarom geen aanleiding om een onafhankelijk deskundige te benoemen.
Stap 3: inhoudelijke beoordeling
4.6.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de conclusies van het medisch onderzoek door het Uwv. Het oordeel van de rechtbank, dat de door appellant overgelegde medische stukken geen aanknopingspunten geven voor het oordeel dat sprake is van verdergaande beperkingen, wordt onderschreven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd waarom psychiater Korsec wordt gevolgd en inzichtelijk gemotiveerd waarom de door appellant ingebrachte medische informatie van Turkse instanties geen aanleiding geeft tot aanpassing van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde FML van 13 juli 2016. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar aanleiding van de bevindingen van Korsec in het bijzonder nog een aanvullende beperking van bijzondere stress in arbeid heeft aangenomen om overmatige mentale stress te beperken.
Dat psychiater Korsec in het rapport van 3 juni 2016 ten onrechte heeft geconcludeerd dat sprake is van onderpresteren heeft appellant niet aannemelijk gemaakt. Integendeel, het door appellant overgelegde rapport van het Medisch Comité van 6 april 2017 lijkt dit beeld juist te bevestigen nu daarin is vastgesteld dat appellant zich tijdens de test zoveel mogelijk pathologisch heeft willen doen voorkomen.
In hoger beroep heeft appellant geen nieuwe (medische) stukken overgelegd die aanleiding geven voor twijfel aan het oordeel van de rechtbank. Nu er geen twijfel is aan de inhoudelijke beoordeling van het Uwv wordt er geen reden gezien om een onafhankelijke deskundige te benoemen.
4.7.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat, uitgaande van de juistheid van de FML, de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
4.8.
Gelet op wat in 4.2 tot en met 4.7 is overwogen slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Het verzoek van appellant om vergoeding van wettelijke rente en vergoeding van overige schade voor het handelen van het Uwv jegens hem wordt afgewezen, omdat geen sprake is van een onrechtmatig besluit.
5. Alleen in geval het hoger beroep slaagt komen de kosten van dit beroep in beginsel voor risico van het bestuursorgaan. Nu dit niet het geval is bestaat voor een veroordeling in de proceskosten geen aanleiding. Voor een vergoeding van de door appellant gestelde kosten van in totaal € 3.000,- voor het inschakelen van adviseurs en het opvragen van medische informatie bestaat reeds geen aanleiding nu appellant niet met stukken heeft onderbouwd dat deze kosten daadwerkelijk zijn gemaakt.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van R.H. Koopman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2020.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) R.H. Koopman