ECLI:NL:CRVB:2020:711
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand door de Sociale verzekeringsbank; bewijsvoering en eigendom van onroerend goed
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) van 15 februari 2019. De appellant, die bijstand ontving in de vorm van een aanvulling inkomensvoorziening voor ouderen (AIO-aanvulling), had bezwaar gemaakt tegen de intrekking en terugvordering van deze bijstand. De Raad oordeelde dat de Svb niet aannemelijk had gemaakt dat de appellant eigenaar was van onroerend goed in Marokko, wat de basis vormde voor de intrekking van de bijstand. De Svb had een rapport van twee buitendienstmedewerkers ingediend, maar dit rapport bood geen toereikende grondslag voor het standpunt van de Svb. De Raad had eerder in een uitspraak van 7 augustus 2018 al geconcludeerd dat de onderzoeksbevindingen onvoldoende waren om te stellen dat de appellant eigenaar was van een woning in Marokko.
De Raad heeft het beroep van de appellant gegrond verklaard en het besluit van de Svb vernietigd. Tevens heeft de Raad het beëindigingsbesluit van 16 april 2015 en het terugvorderingsbesluit van 16 april 2015 herroepen. De Svb werd veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de appellant, die zijn begroot op € 1.575,-, en het griffierecht van € 47,-. De uitspraak benadrukt de bewijslast die op de bijstandverlenende instantie rust en de noodzaak voor de Svb om voldoende bewijs te verzamelen voordat tot intrekking van bijstand kan worden overgegaan. De Raad heeft zelf in de zaak voorzien en geen aanleiding gezien om de Svb opnieuw een nieuw besluit te laten nemen, aangezien de intrekking van de AIO-aanvulling en de terugvordering niet konden standhouden.