ECLI:NL:CRVB:2020:711

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 maart 2020
Publicatiedatum
18 maart 2020
Zaaknummer
19-1334 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand door de Sociale verzekeringsbank; bewijsvoering en eigendom van onroerend goed

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) van 15 februari 2019. De appellant, die bijstand ontving in de vorm van een aanvulling inkomensvoorziening voor ouderen (AIO-aanvulling), had bezwaar gemaakt tegen de intrekking en terugvordering van deze bijstand. De Raad oordeelde dat de Svb niet aannemelijk had gemaakt dat de appellant eigenaar was van onroerend goed in Marokko, wat de basis vormde voor de intrekking van de bijstand. De Svb had een rapport van twee buitendienstmedewerkers ingediend, maar dit rapport bood geen toereikende grondslag voor het standpunt van de Svb. De Raad had eerder in een uitspraak van 7 augustus 2018 al geconcludeerd dat de onderzoeksbevindingen onvoldoende waren om te stellen dat de appellant eigenaar was van een woning in Marokko.

De Raad heeft het beroep van de appellant gegrond verklaard en het besluit van de Svb vernietigd. Tevens heeft de Raad het beëindigingsbesluit van 16 april 2015 en het terugvorderingsbesluit van 16 april 2015 herroepen. De Svb werd veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de appellant, die zijn begroot op € 1.575,-, en het griffierecht van € 47,-. De uitspraak benadrukt de bewijslast die op de bijstandverlenende instantie rust en de noodzaak voor de Svb om voldoende bewijs te verzamelen voordat tot intrekking van bijstand kan worden overgegaan. De Raad heeft zelf in de zaak voorzien en geen aanleiding gezien om de Svb opnieuw een nieuw besluit te laten nemen, aangezien de intrekking van de AIO-aanvulling en de terugvordering niet konden standhouden.

Uitspraak

19.1334 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het beroep tegen het besluit van de Sociale verzekeringsbank van 15 februari 2019
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 12 maart 2020
Zitting heeft: J.N.A. Bootsma
Griffier: T. Ali
Namens appellant is verschenen mr. Y. Ben-Saddek.
De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.E. Eind.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 15 februari 2019;
- herroept het beëindigingsbesluit van 16 april 2015;
- herroept het terugvorderingsbesluit van 16 april 2015;
- veroordeelt het college in de kosten van appellant tot een bedrag van € 1.575,-;
- bepaalt dat het college aan appellant het betaalde griffierecht van € 47,- vergoedt.
Dit betekent dat de intrekking van de AIO-aanvulling per 1 juli 2012 en de terugvordering van 1 juli 2012 tot en met 30 september 2014 geen stand houden.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Appellant ontving van 1 juli 2012 tot 8 september 2014 bijstand in de vorm van een aanvulling inkomensvoorziening voor ouderen (AIO-aanvulling).
In zijn uitspraak van 7 augustus 2018, ECLI:CRVB:2018:2402, heeft de Raad overwogen dat de onderzoeksbevindingen geen toereikende grondslag bieden voor het standpunt van de Svb dat appellant eigenaar is van een woning in Marokko. De Raad heeft de Svb, onder toepassing van artikel 8:113 van de Algemene wet bestuursrecht opgedragen om een nieuw besluit te nemen op de bezwaren tegen de intrekking en terugvordering.
Ter uitvoering van deze uitspraak heeft de Svb op 15 februari 2019 een nieuw besluit genomen. Daarbij heeft de Svb de intrekking en terugvordering van de AIO-aanvulling over de periode van 1 juli 2012 tot 8 september 2014 gehandhaafd. Dit besluit berust op een rapport van 30 oktober 2015 van twee buitendienstmedewerkers van de Sociaal Attaché. Daarin is een verklaring opgenomen van 24 juni 2015 van de cheikh die ook op 4 februari 2015 al onderzoek had gedaan. Dit rapport is niet ingebracht in de eerdere procedure.
Intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op de bijstandverlenende instantie rust. Dit betekent dat de bijstandverlenende instantie de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen.
Daarin is de Svb niet geslaagd. Ook met het rapport van 30 oktober 2015 heeft de Svb niet aannemelijk gemaakt dat appellant eigenaar is van een woning in Marokko. Op de zitting heeft de Svb bevestigd dat de cheikh zonder opdracht van de Svb, maar op eigen initiatief, nader onderzoek heeft gedaan naar het bezit van appellant van onroerend goed. De cheick heeft op 24 juni 2015 verslag gedaan van zijn bevindingen aan twee medewerkers van de Sociaal Attaché. Met het rapport van 30 oktober 2015 hebben de medewerkers het eerdere rapport van 18 maart 2015 gecorrigeerd en daarna heeft de Svb het besluit van 15 februari 2019 genomen. De Svb heeft wel per mail aan de Sociaal Attaché gevraagd om kopieën van de bewijsstukken waaruit het bezit van appellant van onroerend goed zou blijken, maar toen die er niet bleken te zijn is geen verder onderzoek gedaan. Zo is niet aan appellant gevraagd om een machtiging te tekenen teneinde na te gaan of deze informatie klopt. Ook heeft de Sociaal Attaché geen nader onderzoek gedaan bij de door de cheikh genoemde instanties. Hierdoor kan de juistheid van de verklaring van de cheikh van 24 juni 2015 niet worden gecontroleerd. De verrichtte taxatie zegt op zichzelf niets over de vraag wie de eigenaar is van de getaxeerde woning.
Anders dan in de uitspraak van de Raad van 18 februari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:333 waar de Svb naar heeft verwezen, heeft de Svb geen concrete aanknopingspunten aangevoerd om te twijfelen aan de door appellant overgelegde tegenover een deurwaarder afgelegde nadere verklaring van de cheikh van 10 januari 2019 die, kort gezegd, inhoudt dat hij aan de Svb geen informatie heeft gegeven over onroerend goed van appellant.
De Raad ziet geen aanleiding om de Svb opnieuw op te dragen om een nieuw besluit te nemen en heeft zelf in de zaak voorzien zoals in de beslissing hierboven vermeld.
Het beroep slaagt. Aanleiding bestaat om het college te veroordelen in de kosten van appellant. De proceskosten in hoger beroep worden begroot op € 1.575,- voor verleende rechtsbijstand.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) T. Ali (getekend) J.N.A. Bootsma