ECLI:NL:CRVB:2020:706

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 maart 2020
Publicatiedatum
18 maart 2020
Zaaknummer
19/851 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in hoger beroep na intrekking door appellant

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 maart 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 17 januari 2019. Tijdens de procedure heeft het Uwv op 8 november 2019 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waardoor appellant besloot het hoger beroep in te trekken. Namens appellant heeft mr. E.A.M. Brouwers-Bouwman, advocaat, het hoger beroep ingesteld en later ingetrokken. Appellant verzocht de Raad om het Uwv te veroordelen in de proceskosten, waaronder de eigen bijdrage, griffierecht en reiskosten.

De Raad heeft overwogen dat op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de kosten indien het beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de bezwaren van de indiener is tegemoetgekomen. De Raad heeft geoordeeld dat het Uwv in de kosten van appellant moet worden veroordeeld tot een bedrag van € 1.076,46, bestaande uit € 1.050,- voor verleende rechtsbijstand en € 26,46 voor reiskosten. De kosten voor de eigen bijdrage en griffierecht komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat deze niet zijn opgenomen in de limitatieve opsomming van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).

De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door J.S. van der Kolk, met C.I. Heijkoop als griffier. De beslissing benadrukt de mogelijkheid voor appellanten om kosten te verhalen op het bestuursorgaan wanneer zij in het gelijk worden gesteld na intrekking van hun beroep.

Uitspraak

19.851 WIA

Datum uitspraak: 18 maart 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
17 januari 2019, 17/1359 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.A.M. Brouwers-Bouwman, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 september 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Brouwers-Bouwman. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.H.M. Visser.
Het onderzoek ter zitting is geschorst.
Het Uwv heeft op 8 november 2019 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen.
Bij brief van 4 december 2019 heeft mr. Brouwers-Bouwman namens appellant het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het Uwv te veroordelen in de proceskosten, te weten de eigen bijdrage van € 143,-, het griffierecht in hoger beroep, de advocaatkosten naar het puntenstelsel en de kosten van het openbaar vervoer Den Haag – Utrecht vice versa van € 26,46 van zowel appellant als zijn gemachtigde.
Het Uwv heeft laten weten zich te refereren aan het oordeel van de Raad, met dien verstande dat de vergoeding in overeenstemming is met het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Namens appellant is het hoger beroep ingetrokken omdat het Uwv met de gewijzigde beslissing op bezwaar van 8 november 2019 aan de bezwaren van appellant is tegemoetgekomen.
De Raad ziet aanleiding om het Uwv te veroordelen in de kosten die appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten worden, ingevolge het Bpb, begroot op € 1.050,- in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het hogerberoepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) voor verleende rechtsbijstand.
De reiskosten die appellant heeft moeten maken voor het bijwonen van de zitting bij de Raad komen tot een bedrag van € 26,46 (openbaar vervoer 2e klas) voor vergoeding in aanmerking.
De in verband met het hoger beroep door de gemachtigde van appellant gemaakte reiskosten komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat het Bpb niet voorziet in vergoeding van de door een professionele gemachtigde gemaakte reiskosten.
In de bijlage bij het Bpb is een limitatieve opsomming gegeven van de proceshandelingen waarvoor een forfaitaire vergoeding kan worden toegekend. In vergoeding van de te betalen eigen bijdrage is daarbij niet voorzien. Deze kosten komen dus niet voor vergoeding in aanmerking.
Voor vergoeding van het betaalde griffierecht kan appellant zich rechtstreeks tot het Uwv wenden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep veroordeelt het Uwv in de kosten van appellant tot een bedrag van € 1.076,46.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk in tegenwoordigheid van C.I. Heijkoop als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2020.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) C.I. Heijkoop