ECLI:NL:CRVB:2020:705
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand na werk in Engeland en identiteitsfraude
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de intrekking en terugvordering van bijstandsuitkeringen aan appellante, die in Engeland heeft gewerkt zonder dit te melden aan het college van burgemeester en wethouders van Utrecht. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij is vastgesteld dat appellante in de periode van 21 mei 2012 tot en met 23 november 2012 geen recht had op bijstand, omdat zij in Engeland werkzaam was. Dit werd ondersteund door informatie van de Engelse Belastingdienst, waaruit bleek dat appellante £ 8.159,- had verdiend, omgerekend € 9.500,-.
Appellante heeft aangevoerd dat zij het slachtoffer was van identiteitsfraude, maar de Raad oordeelt dat zij deze stelling niet aannemelijk heeft gemaakt. De verklaringen van appellante waren tegenstrijdig en er ontbraken bewijsstukken die haar verhaal konden onderbouwen, zoals een aangifte of bankafschriften. De Raad concludeert dat de intrekking van de bijstand over de eerste periode terecht is en dat het college het teveel betaalde bedrag van € 10.471,04 terecht heeft teruggevorderd. De Raad oordeelt verder dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.