Op 6 maart 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 18/4521 ZW-PV. Deze uitspraak betreft een hoger beroep van appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 11 juli 2018. De rechtbank had het beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaard. Het Uwv had appellant op 10 april 2017 een plan van aanpak toegestuurd, waarin re-integratieverplichtingen werden opgelegd in het kader van de Ziektewet (ZW). Appellant had bezwaar gemaakt tegen dit plan, maar het Uwv verklaarde deze bezwaren ongegrond bij besluit van 24 augustus 2017.
In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld dat appellant geen procesbelang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak. Dit is het gevolg van het feit dat appellant op dat moment geen recht meer had op een ZW-uitkering, omdat de maximale termijn van 104 weken was bereikt. Hierdoor was het plan van aanpak zijn werking al verloren op 6 september 2017, toen appellant geen benutbare mogelijkheden meer had en dus geen re-integratieverplichtingen meer had. De Raad benadrukte dat deze procedure niet bedoeld is om principiële vragen te beantwoorden, en dat de kwestie van de weigering van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) niet ter beoordeling stond.
De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep dan ook niet-ontvankelijk verklaard en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en is vastgelegd in een proces-verbaal.