ECLI:NL:CRVB:2020:697
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Geen recht op een uitkering op grond van de Wet WIA na zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 maart 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake haar recht op een WIA-uitkering. Appellante, die zich op 15 november 2010 ziek meldde, heeft in oktober 2016 om een herkeuring gevraagd na de vaststelling van reumatische aandoeningen. Het Uwv heeft in eerdere besluiten vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is, en heeft haar verzoek om een WIA-uitkering afgewezen. De rechtbank Limburg heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, wat door de Centrale Raad van Beroep is bevestigd. De Raad oordeelde dat het bestreden besluit berust op een zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek en dat er geen reden is om aan te nemen dat de mogelijkheden en beperkingen van appellante onjuist zijn vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 9 augustus 2017. De Raad heeft de argumenten van appellante, waaronder de expertiserapporten van medisch adviseur Kruithof, niet overtuigend geacht en heeft geoordeeld dat de verzekeringsartsen van het Uwv de juiste beperkingen hebben vastgesteld. De uitspraak bevestigt dat appellante medisch gezien in staat is om de geselecteerde functies te vervullen, en het hoger beroep is dan ook afgewezen.