ECLI:NL:CRVB:2020:697

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 maart 2020
Publicatiedatum
18 maart 2020
Zaaknummer
18/1859 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen recht op een uitkering op grond van de Wet WIA na zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 maart 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake haar recht op een WIA-uitkering. Appellante, die zich op 15 november 2010 ziek meldde, heeft in oktober 2016 om een herkeuring gevraagd na de vaststelling van reumatische aandoeningen. Het Uwv heeft in eerdere besluiten vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is, en heeft haar verzoek om een WIA-uitkering afgewezen. De rechtbank Limburg heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, wat door de Centrale Raad van Beroep is bevestigd. De Raad oordeelde dat het bestreden besluit berust op een zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek en dat er geen reden is om aan te nemen dat de mogelijkheden en beperkingen van appellante onjuist zijn vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 9 augustus 2017. De Raad heeft de argumenten van appellante, waaronder de expertiserapporten van medisch adviseur Kruithof, niet overtuigend geacht en heeft geoordeeld dat de verzekeringsartsen van het Uwv de juiste beperkingen hebben vastgesteld. De uitspraak bevestigt dat appellante medisch gezien in staat is om de geselecteerde functies te vervullen, en het hoger beroep is dan ook afgewezen.

Uitspraak

18.1859 WIA

Datum uitspraak: 18 maart 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
27 februari 2018, 17/3325 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.J.M. van den Bos-Ackermans hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft een expertiserapport van medisch adviseur en verzekeringsarts
mr. G.J. Kruithof van 29 juni 2018 aan de Raad gezonden.
Namens het Uwv heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep hier bij rapport van
25 juli 2018 op gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2020. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van den Bos-Ackermans. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.H.H. Fuchs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als productiemedewerkster. Zij heeft zich op
15 november 2010 ziek gemeld wegens lichamelijke klachten. Bij besluit van 14 januari 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van 5 maart 2013 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet Werk en Inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
1.2.
Appellante heeft in oktober 2016 om een herkeuring gevraagd omdat inmiddels een verklaring is gevonden voor haar (pijn)klachten. Er is reumatische artritis in de handen en polsen vastgesteld, reuma in de weke delen en slijtage in de onderrug. Bij besluit van
30 januari 2017 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van
1 juli 2015 geen recht op een WIA-uitkering is ontstaan, omdat zij onveranderd minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Aan dit besluit liggen een verzekeringsgeneeskundig rapport, een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 4 januari 2017 en een arbeidskundig rapport ten grondslag.
1.3.
Bij besluit van 8 september 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 30 januari 2017 ongegrond verklaard, onder verwijzing naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 9 augustus 2017 een licht aangepaste FML opgesteld, omdat de door de verzekeringsarts opgestelde FML niet geheel in overeenstemming was met de daarvoor geldende voorschriften.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bestreden besluit berust op een zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek en dat er geen reden is om aan te nemen dat de mogelijkheden en beperkingen van eiseres op onjuiste wijze in de aangepaste FML van 9 augustus 2017 zijn neergelegd.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat dat er onvoldoende rekening is gehouden met haar lichamelijke en psychische beperkingen. Met name de artritis in de handen en polsen, de reuma in de weke delen en slijtage in de onderrug zorgen voor veel klachten.
Hierdoor is ze beperkt in haar eigen huishouden en de zelfverzorging. Appellante heeft een expertiserapport in geding gebracht van medisch adviseur Kruithof. Deze arts heeft gerapporteerd dat appellante ten onrechte niet beperkt wordt geacht voor belasting van de linker niet dominante arm. Verder acht Kruithof appellante ten gevolge van oedeem in beide onderbenen in hogere mate beperkt met betrekking tot het lopen, staan, duwen, dragen en trekken.
3.2.
Het Uwv heeft de Raad verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is de vraag of het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellante met ingang van 1 juli 2015 geen recht heeft op een WIA-uitkering omdat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante minder dan 35% bedraagt.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven. De verzekeringsartsen hebben appellante onderzocht en de informatie van de behandelend sector kenbaar in hun beoordeling meegewogen. Het door appellante in hoger beroep overgelegde rapport van medisch adviseur Kruithof geeft geen aanleiding voor twijfel aan de door de verzekeringsarts(en) van het Uwv vastgestelde beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in reactie op de expertise gerapporteerd dat bij het verzekeringsgeneeskundig onderzoek lichte functionele beperkingen zijn vastgesteld als gevolg van de reumatoïde artritis en dat dit overeenkomt met de bevindingen van de reumatoloog in december 2016. De onderzoeksbevindingen van Kruithof wijken in essentie niet af van het beeld dat door de verzekeringsartsen is geschetst en hiermee is rekening gehouden bij het vastleggen van de belastbaarheid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet geen reden om betrokkene vanwege de oedeemklachten zwaarder beperkt te achten. Nu het dossier geen aanknopingspunten bevat voor de conclusie dat de door Kruithof in mei 2018 beschreven oedeemklachten zich ook op de datum in geding voordeden, wordt dit standpunt onderschreven.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de in de FML van 9 augustus 2017 opgenomen beperkingen, wordt de rechtbank ook gevolgd in haar oordeel dat appellante medisch gezien in staat moet worden geacht de geselecteerde functies te vervullen.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van E.M. Welling als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2020.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) E.M. Welling