ECLI:NL:CRVB:2020:696
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging recht op ziekengeld op basis van medische en arbeidskundige beoordeling
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die het beroep tegen het besluit van het Uwv om het recht op ziekengeld te beëindigen ongegrond heeft verklaard. Appellante, die als schoonmaakster en medewerkster afwaskeuken werkte, meldde zich op 19 oktober 2015 ziek met rug- en hoofdpijnklachten. Het Uwv kende haar ziekengeld toe, maar beëindigde dit per 23 december 2016, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Appellante was het hier niet mee eens en stelde dat de medische beoordeling onvoldoende rekening hield met haar beperkingen, waaronder PTSS en de bijwerkingen van medicatie.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de belastbaarheid van appellante juist is ingeschat. De verzekeringsarts heeft appellante uitgebreid onderzocht en rekening gehouden met haar klachten. De Raad concludeert dat het Uwv op goede gronden het recht op ziekengeld heeft beëindigd. Het hoger beroep van appellante wordt afgewezen, en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor schadevergoeding of proceskostenvergoeding.