ECLI:NL:CRVB:2020:696

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 maart 2020
Publicatiedatum
18 maart 2020
Zaaknummer
18/3659 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging recht op ziekengeld op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die het beroep tegen het besluit van het Uwv om het recht op ziekengeld te beëindigen ongegrond heeft verklaard. Appellante, die als schoonmaakster en medewerkster afwaskeuken werkte, meldde zich op 19 oktober 2015 ziek met rug- en hoofdpijnklachten. Het Uwv kende haar ziekengeld toe, maar beëindigde dit per 23 december 2016, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Appellante was het hier niet mee eens en stelde dat de medische beoordeling onvoldoende rekening hield met haar beperkingen, waaronder PTSS en de bijwerkingen van medicatie.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de belastbaarheid van appellante juist is ingeschat. De verzekeringsarts heeft appellante uitgebreid onderzocht en rekening gehouden met haar klachten. De Raad concludeert dat het Uwv op goede gronden het recht op ziekengeld heeft beëindigd. Het hoger beroep van appellante wordt afgewezen, en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor schadevergoeding of proceskostenvergoeding.

Uitspraak

18.3659 ZW

Datum uitspraak: 18 maart 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 24 mei 2018, 17/2043 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E. Sahin, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 februari 2020. Voor appellante is verschenen mr. Sahin. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.H. Maas.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als schoonmaakster en medewerkster afwaskeuken voor 30 uur per week. Op 19 oktober 2015 heeft zij zich ziek gemeld met rug- en hoofdpijnklachten. Het Uwv heeft appellante in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellante op 4 november 2016 gezien. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 4 november 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen werk te verrichten, vervolgens zijn vier functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante meer dan 65% van haar zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 22 november 2016 het recht op ziekengeld van appellante met ingang van 23 december 2016 beëindigd, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 4 juli 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is verricht of dat de belastbaarheid van appellante door het Uwv onjuist is ingeschat. Ook de functies zijn passend te achten.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante – kort weergegeven – aangevoerd dat de bedrijfsarts op 2 september 2016 meer beperkingen heeft aangenomen dan de verzekeringsartsen van het Uwv hebben gedaan. Het Uwv heeft in dat opzicht een onvoldoende motivering gegeven voor het van de bedrijfsarts afwijkend standpunt. Ook stelt appellante dat de diagnose PTSS tot meer beperkingen had moeten leiden en is onvoldoende rekening gehouden met de bijwerkingen van haar medicatie. Ten slotte is volgens appellante een te hoog opleidingsniveau gehanteerd. Zij kan niet kan lezen en schrijven, zodat van haar niet verwacht kan worden dat zij binnen zes maanden de Nederlandse taal kan beheersen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is verricht en dat de belastbaarheid van appellante juist is ingeschat. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts appellante op het spreekuur van 4 november 2016 uitgebreid lichamelijk en psychisch heeft onderzocht en op grond van zijn bevindingen – waarbij deze arts ook de conclusies van de bedrijfsarts van 2 september 2016 heeft betrokken – heeft geconcludeerd dat appellante is aangewezen op rugsparende arbeid en op een werkbelasting zonder onregelmatige of nachtdiensten. Appellante dient verder te worden ontzien wat betreft sterke tijdsdruk en er moet rekening worden gehouden met verminderde conflicthantering bij een verhoogd afbreukrisico. In verband met het medicatiegebruik is appellante volgens de verzekeringsarts beperkt voor gevaar opleverende werksituaties en beroepsmatig vervoer. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van het bezwaar alle aanwezige medische informatie bij de beoordeling betrokken en geconcludeerd dat de verzekeringsarts in de FML met alle klachten en beperkingen in voldoende mate rekening heeft gehouden.
4.3.
De grond van appellante in hoger beroep dat het Uwv desondanks onvoldoende rekening heeft gehouden met haar medische beperkingen, vindt geen bevestiging in de aanwezige en door de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij de beoordeling betrokken medische informatie. Appellante heeft in hoger beroep geen nadere medische informatie overgelegd en de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapporten van 12 juni 2017 en 9 september 2017 op inzichtelijke wijze uiteengezet dat de klachten en de in de overgelegde informatie genoemde medische termen het best kunnen worden geduide als chronische aspecifieke rugklachten bij milde degeneratieve afwijkingen. De PTSS-kenmerken waren al bekend bij de verzekeringsarts. Dat later de diagnose is bevestigd doet hieraan niet af. Er bestaat dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid, zoals is weergegeven in de FML van 4 november 2016.
4.4.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante. De grond dat appellante niet in staat is de geselecteerde functies te verrichten omdat het opleidingsniveau te hoog is ingeschat en haar beheersing van de Nederlandse taal te gering is, faalt. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in de rapporten van 28 juni 2017 en 21 september 2017 inzichtelijk gemotiveerd dat uit het overleg met de ex-werkgever is gebleken dat de taalbeheersing van appellante voldoende is om instructies te begrijpen en daarna te handelen. Ook is gebleken dat appellante geen analfabeet is omdat ze zich niet heeft onttrokken aan de onderwijsplicht in Spanje. De inschatting op het niveau van voltooid basisonderwijs is dan ook niet te hoog. Uit overleg met de arbeidskundige analist is verder gebleken dat het in de geselecteerde functies niet noodzakelijk is om Nederlands te kunnen lezen en dat er functionele termen en namen voorkomen. Hieruit volgt dat niet kan worden volgehouden dat appellante wegens de onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal, de geselecteerde functies niet zou kunnen verrichten.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie het Uwv op goede gronden het recht op ziekengeld van appellante per 23 december 2016 heeft beëindigd. Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Bij deze uitkomst is een schadevergoeding niet aan de orde. Het verzoek om veroordeling tot vergoeding van de renteschade wordt dan ook afgewezen.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van de wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van L.E. König als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2020.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) L.E. König