ECLI:NL:CRVB:2020:695
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 maart 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een WIA-uitkering toe te kennen. Appellante, die zich op 18 december 2014 ziek meldde met pijnklachten en krachtsverlies in haar linkerhand en rugklachten, had eerder een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uwv had op 21 november 2016 besloten om de uitkering te weigeren, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit werd door appellante bestreden, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt in een bestreden besluit van 30 mei 2017.
De rechtbank Noord-Holland verklaarde het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond. In hoger beroep voerde appellante aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het Uwv voldoende zorgvuldig medisch onderzoek had gedaan. Ze stelde dat de informatie van haar neurochirurg niet correct was meegenomen in de beoordeling en dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar rug- en handklachten. De Raad oordeelde echter dat het Uwv de klachten van appellante adequaat had betrokken bij de medische beoordeling en dat de vastgestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) terecht waren.
De Raad bevestigde dat de verzekeringsartsen alle relevante informatie hadden overwogen en dat de functies die aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellante. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.